Evaluatie van de in- en uitwateringssluizen van overstromingsgebieden voor vismigratie: een case studie voor Bazel en Bergenmeersen
Vermeersch, S.; Baeyens, R.; Coeck, J.; De Maerteleire, N.; Gelaude, E.; Robberechts, K.; Pieters, S.; Smolders, S.; Vercruysse, J.; Visser, K.P. (2021). Evaluatie van de in- en uitwateringssluizen van overstromingsgebieden voor vismigratie: een case studie voor Bazel en Bergenmeersen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2021(30). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO): Brussel. 98 pp. https://dx.doi.org/10.21436/inbor.39514496
Part of: Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek: Brussel. ISSN 1782-9054, more
|
|
Keywords |
Hydraulic structures > Culverts Hydraulic structures > Fishpasses > Fish passability In-situ measurements Numerical modelling
|
Contact detailsProposer: De Vlaamse Waterweg , more
Authors | | Top |
- Vermeersch, S., more
- Baeyens, R., more
- Coeck, J., more
- De Maerteleire, N.
|
- Gelaude, E., more
- Robberechts, K.
- Pieters, S., more
|
|
Abstract |
Het Sigmaplan voorziet de aanleg van gecontroleerde overstromingsgebieden ter bescherming van het Vlaamse deel van het Schelde-estuarium tegen stormvloed: -Door het vergroten van het areaal slikken en schorren via ontpolderingen en het creëren van overstromingsgebieden met gereduceerd tij streeft men naar een verbetering van de ecologische kwaliteit, zowel op het niveau van habitats als van nutriëntencycli. -Door een verbetering van de ecologische kwaliteit van het estuarium herstelt de visstand zich. Voor de nieuwe slikken en schorren streeft men vergelijkbare overstromingsfrequenties na als de natuurlijke buitendijkse habitats. Om de werking van de in- en uitwateringssluizen voor vismigratie te optimaliseren, wil De Vlaamse Waterweg nv, Afdeling Zeeschelde-Zeekanaal, weten in welke mate migratie beïnvloed wordt door het sluizencomplex of aanpassingen ervan in functie van seizoenale en getijdeverschillen. Deze analyse wordt uitgevoerd voor twee sluizencomplexen: een in de Bazelse Polder en een in Bergenmeersen. Bazelse Polder Bij doodtij gedurende het grootste deel van het jaar (winter, zomer en najaar) vonden we geen of slechts enkele individuen in de Bazelse Polder. Oorzaak zijn de drempelhoogte en de aanwezigheid van schotbalken aan de inwateringssluis in Bazel, zoals vereist voor het behalen van de Sigmadoelen. Dit is in het bijzonder het geval voor de passieve in- en uittrek en voor de actieve migratie via pet door1 simulatie (PDS). Het aantal individuen dat actief kan migreren is klein, zowel bij doodtij als bij springtij. Om de migratie te garanderen is dus een lage positionering van de inwateringssluis nodig. Praktijkvoorbeelden hebben echter aangetoond dat een lage inwatering ook een verhoogde aanslibbing veroorzaakt (bv. Burchtse Weel, mond.med. S. Belmans, 2018). Bij een lage positionering is ook de variatie tussen spring- en doodtij kleiner, wat nefast zou kunnen zijn voor de ontwikkeling van een slik/schorsysteem. Een voldoende overstromingsduur voor de laaggelegen gebieden garandeert echter het verhogen van de overlevingskansen voor vis. Ook de instroomvolumes zijn bepalend voor de connectiviteit. Daarnaast hebben verschillende studies aangetoond dat een te hoge positionering van de inwateringssluis resulteert in een grote valhoogte met krachtige stroming die mogelijks beschadiging bij vissen kan veroorzaken. Het migratiegedrag verschilt van soort tot soort. Ter hoogte van Bazel migreren volgende soorten bij voorkeur in de winterperiode (maart): alver, blauwbandgrondel, driedoornige stekelbaars en giebel. Andere soorten, zoals brasem, blankvoorn, bot, kolblei en spiering vonden we het hele jaar door. In Bazel is de passieve intrek via de inwateringssluizen veruit de meest gebruikte manier omhet gebied in te trekken. Dit geldt voor bijna de helft van het aantal bemonsterde individuen (49%) en 63% van de soorten. De actieve migratie via een PDS en de uitwateringsluizen was beduidend lager, met 29% respectievelijk 5% van het totaal aantal gevangen individuen. Bergenmeersen In Bergenmeersen daarentegen is het aandeel individuen dat via actieve migratie het gebied intrekt groter dan de passieve intrek (30%), zowel via de PDS (27%) als via de uitwateringssluizen (24%). 75% van het totaal aantal gevangen soorten bereikt via passieve inwatering het gebied. Dit is hoger dan het percentage van de soorten dat via PDS en actieve intrek via de uitwateringssluizen het gebied bereikt. Dat is respectievelijk 60% en 40% van het totaal aantal gevangen soorten. De lage aantallen voor de actieve intrek via de uitwateringssluizen in Bazel in vergelijking tot Bergenmeersen hebben waarschijnlijk te maken met de kleine inwateringsvolumes in Bazel. Ook de aanwezigheid van zwaardere uitwateringskleppen in Bazel heeft waarschijnlijk een invloed. Bij eenzelfde uitwateringsvolume zullen de kleppen van Bergenmeersen verder open staan. Dat bevordert de migratie. Door de zware kleppenconstructie van Bazel, kan men veronderstellen dat een grotere stroomsnelheid nodig is om eenzelfde klepstand te bekomen als in Bergenmeersen. Bij sterkere stroming zullen minder juvenielen of slechts juvenielen van een groter formaat via de uitwateringssluizen kunnen migreren. Kleinere juvenielen zullen aangewezen zijn op een passage via de PDS. Dit is onder andere het geval voor blankvoorn, blauwbandgrondel en spiering. Andere soorten met een lage sprintsnelheid zoals bot, brakwatergrondel, brasem en kolblei werden enkel als actief migrerende soorten waargenomen via de PDS. In Bergenmeersen zijn er geen noemenswaardige verschillen in afmetingen vast te stellen tussen de migratie via de PDS of de uitwateringssluizen. Bepaalde soorten zoals karper en winde migreren evenwel uitsluitend via de PDS. Alhoewel sommige soorten jaarrond ter hoogte van de sluizen in Bergenmeersen aangetroffen worden (blankvoorn, giebel), werden veel individuele verschillen per soort waargenomen. In Bergenmeersen komen bot en spiering in de grootste aantallen voor. We vingen hier ook blankvoorn, brakwatergrondel, riviergrondel, driedoornige stekelbaars, kolblei, paling (een juveniel van 8 cm) en sprot. Baars werd voornamelijk in het voorjaar aangetroffen; brasem, pos en dunlipharder in de zomer; brakwatergrondel, riviergrondel, tiendoornige stekelbaars en karper in het najaar. Bot, paling, spiering en blauwbandgrondel werden het hele jaar door gevangen maar niet in de winter. |
|