Ruimtelijke en seizoenale patronen in het epibenthos van zandstranden
Meert, A. (1997). Ruimtelijke en seizoenale patronen in het epibenthos van zandstranden. MSc Thesis. Universiteit Gent. Mariene Biologie. Instituut voor Dierkunde. Vakgroep Morfologie, Systematiek en Ecologie: Gent. 126 pp.
|
Available in | Author |
|
Document type: Dissertation
|
Abstract |
De voornaamste doelstelling van deze scriptie is een eerste idee te krijgen van welke epibenthische soorten verwacht kunnen worden in de surfzone van de Vlaamse kust en te onderzoeken waar en wanneer ze hierin voorkomen. Om het relatieve belang van dit voorkomen in te schatten, werden densiteiten en biomassa' s van alle soorten gerapporteerd. Lengte-frequentiedistributies, geven een idee over op welk moment in hun levenscyclus de verschillende soorten in het intertidaal gebied aangetroffen kunnen worden. Vervolgens werd geprobeerd een inzicht te verwerven in de ruimtelijke en temporele patronen van de epibenthische gemeenschappen en dit in termen van soortensamenstelling, densiteit, biomassa en diversiteit. Tenslotte werd een poging gedaan om inzicht te krijgen in de factoren die deze patronen beinvloeden. Hiervoor werd de Vlaamse kust bemonsterd tijdens 2 campagnes: een ruimtelijke en een temporele. Voor het onderzoek naar de ruimtelijke patronen werd de Vlaamse kust op 11 plaatsen bemonsterd, uitgebreid met 1 station in Noord-Frankrijk. De seizoenale patronen werden bestudeerd in Knokke't Zoute (Oostkust) en Oostduinkerke (Westkust). Het epibenthos werd bemonsterd m.b.v. een boomkor. Crangon crangon is dominant in bijna alle stations en in bijna alle maanden (zowel in Knokke't Zoute als in Oostduinkerke), en dit zowel in termen van densiteiten als in termen van biomassa's. Andere belangrijke soorten zijn de vissen Pomatoschistus lozanoi en Pomatoschistus minutus, Clupea harengus, Sprattus sprattus en postlarven van Clupeidae species, de krabben Carcinus maenas (adulten en juvenielen) en Liocarcinus holsatus, de garnaal Philocheras trispinosus en de aasgarnaal Praunus flexuosus. lndien Crangon crangon buiten beschouwing wordt gelaten, worden bepaalde stations toch nog duidelijk gedomineerd door een van deze soorten: b.v. postlarven van Clupeidae species in Knokke't Zoute en Pomatoschistus lozanoi in Bredene voor de ruimtelijke campagne en b.V. Pomatoschistus minutus in oktober 1996 (Oostduinkerke) en Praunus flexuosus in maart 1997 (Knokke't Zoute), voor de temporele campagne. Het relatieve belang van de vissen en de krabben kwam vooral bij het vergelijken van de biomassa's tot uiting. Naast de sterke dominantie van Crangon crangon, is het aantal soorten ook overal relatief laag (tussen 7 en 16 tijdens de ruimtelijke campagne en tijdens de temporele campagne tussen 4 en 11 in Knokke't Zoute en tussen 4 en 17 in Oostduinkerke). Verder was er geen geografische gradient waar te nemen voor de stations van de ruimtelijke campagne. Bij de bespreking van de verschillende soorten viel op dat sommige soorten in (bijna) alle stations voorkwamen (b.v. postlarven van Clupeidae species) of het hele jaar door (b. v. Pleuronectes platessa), terwijl andere meer sporadisch werden waargenomen (b. v .Pomatoschistus lozanoi voor de ruimtelijke campagne en Clupea harengus voor de temporele campagne). Tenslotte waren er nog een aantal soorten die zich voornamelijk beperkten tot bepaalde gebieden (b.v. Philocheras trispinosus aan de Westkust) of tot bepaalde perioden (b. v. postlarven van Clupeidae species in de lente en Praunus flexuosus in de winter). Analoog kwamen sommige soorten voor in alle mogelijke lengteklassen (b. v. Crangon crangon), terwijl andere enkel tijdens bepaalde stadia in hun levenscyclus werden gevonden (b. v. Philocheras trispinosus: tussen 11 en 19 mm, geen postlarven). Aan de hand van de densiteiten, konden enkel voor de temporele campagne gemeenschappen onderscheiden worden (zonder Crangon crangon). Binnen deze campagne was het temporeel patroon telkens duidelijker dan het ruimtelijk patroon (tussen Oostduinkerke aan de Westkust en Knokke't Zoute aan de Oostkust). Het gaat hier dan ook respectievelijk om een lente-, een winter- en een zomergemeenschap. De lentegemeenscha |
|