Hoofdstuk 1: geeft naar ik meen een nagenoeg volledig overzicht van de bestaande literatuur over het hyperbenthos. Het kan bijgevolg worden beschouwd als een algemene inleiding tot het onderwerp van deze thesis. Het onderzoek is gesitueerd in ruimte en tijd en de belangrijkste structurele kenmerken van hyperbenthische gemeenschappen worden samengevat. Er is veel aandacht besteed aan de terminologie, daar de vooruitgang in dit studiegebied belemmerd wordt door semantische onenigheid tussen auteurs. De staalname methodologie en de geschiedenis van hyperbenthisch onderzoek worden uitvoerig behandeld. De rol van hyperbenthische organismen in mariene voedselwebben wordt kort besproken. Hoofdstuk 2: beschrijft de hyperbenthische gemeenschappen van 12 lokaties in de Voordelta. Deze werden maandelijks bemonsterd op 2 dieptes tussen augustus 1988 en juli 1989. Hierbij werden 3 deelgebieden bestreken: de delta's van de Oosterschelde en de Grevelingen, en het meer zeewaarts gelegen Banjaard gebied. In de onderste meter van de waterkolom werden hoge densiteiten van een grote verscheidenheid aan organismen gevonden. De hyperbenthische gemeenschapsstruktuur was sterk onderhevig aan seizoenale veranderingen. Dit was te wijten aan het opeenvolgend verschijnen, bloeien en verdwijnen van verschillende tijdelijk hyperbenthische soorten. 's Winters en in de vroege lente, wanneer de gemeenschap gedomineerd was door permanent hyperbenthische soorten, werden ruimtelijke patronen aantoonbaar. Uitgemiddeld over het ganse jaar waren deze patron en consistent met het hydrodynamische regime van het gebied. De geomorfologische veranderingen die gepaard gingen met het sluiten van de Grevelingen, leiden in de nabijgelegen kustzone tot een beschut gebied met lage stroomsnelheden. De hydrodynamische eigenschappen van het gebied begunstigen de sedimentatie van slib en detritus. Waarschijnlijk worden er ook viseieren geconcentreerd. Larvale stadia van Decapoda komen er met hoge densiteiten voor en ook larven van macrobenthische organismen vinden er gunstige omstandigheden om te settelen. Deze voedselrijkheid, en een hoge lokale primaire produktie, trekt waarschijnlijk talrijke mobiele dieren (bvb. aasgarnalen en vissen) aan. De delta van de Oosterschelde is veel armer. Waarschijnlijk laten de hoge stroomsnelheden geen sedimentatie van slib en detritus toe, en worden er geen neutraal drijvende organismen geaccumuleerd. Hoofdstuk 3: geeft de resultaten weer van een pilootstudie over estuarien hyperbenthos die werd uitgevoerd in december 1988. In de Westerschelde, de Oosterschelde en de Voordelta werden 41 stations vrijwel gelijktijdig bemonsterd. De staalname was in de winter gesitueerd om de aanwezigheid van tijdelijk hyperbenthische soorten te vermijden. De dominante componenten van de hyperbenthische gemeenschappen werden geidentificeerd. Hun ruimtelijke verspreiding, de geografische variatie in soortensamenstelling, densiteit en biomassa werden beschreven. De waargenomen patronen werden gerelateerd tot een aantal omgevingsvariabelen. Met multivariate statistische technieken konden de stations op basis van hun soortensamenstelling in 7 geografisch coherente clusters opgedeeld worden. Mysidacea domineerden het winter hyperbenthos in alle gemeenschappen. De verspreiding van de soorten in de Westerschelde werd voornamelijk bepaald door parallelle gradienten in saliniteit, troebelheid en opgeloste zuurstof. Hyperbenthische organismen, vooral de aasgarnaal Neomysis integer, bereikten hoge densiteiten in het brakwater deel. Het meer zeewaarts gelegen deel werd gekenmerkt door lagere densiteiten maar een groter aantal soorten. In de door benthische filtervoeders gedomineerde Oosterschelde, was de totale densiteit van het hyperbenthos zeer laag. Het ondiepe kustgebied was gekenmerkt door tussenliggende densiteiten. Hoofdstuk 4: beschrijft het hyperbenthos van de Westerschelde, zowel in ruimte als in tijd. In lente, zomer en winter van 1990 werden 14 stations la |