Skip to main content
Publications | Persons | Institutes | Projects
[ report an error in this record ]basket (0): add | show Print this page

Maaien of niet? Effect van de flora- en faunawet op het peilbeheer
Veldman, W.G. (2006). Maaien of niet? Effect van de flora- en faunawet op het peilbeheer. Universiteit Utrecht: Utrecht. viii, 84 pp.

Available in  Author 
Document type: Dissertation

Author  Top 
  • Veldman, W.G.

Abstract
    In 2002 is in Nederland de Flora- en Faunawet aangenomen. Deze wet heeft als doel de Flora en Fauna in Nederland te beschermen en heeft direct betrekking op de waterschappen in Nederland. In de Flora- en Faunawet worden namelijk restricties gelegd op het tijdstip waarop watergangen onderhouden mogen worden. Voor het maaien van de berm en schonen van de watergang, verder te noemen als maaien van de watergang, stelt de Flora- en Faunawet dat dit niet meer mag gebeuren voor 15 juli. Slechts onder strikte voorwaarden mag afgeweken worden van deze bepaling. Juist in het groeiseizoen van de vegetatie mogen de watergangen niet worden gemaaid. Het probleem dat hierbij optreedt is dat de watergangen dan dichtgroeien met vegetatie. Onduidelijk is of deze vegetatiegroei in de watergangen problemen oplevert ten tijde van natte omstandigheden. Vegetatie zorgt namelijk voor een verhoogde ruwheid in de watergang en bij een toenemende ruwheid, zal ook de waterstand stijgen in een watergang. Het is echter niet bekend hoe sterk deze waterstandstijging is en of dit tot wateroverlast zal leiden. De centrale vraag van dit onderzoek is dan ook of Waterschap Veluwe de watergangen moet maaien of niet voor 15 juli, om wateroverlast te voorkomen. Het beheersgebied van Waterschap Veluwe bestaat voor een deel uit hellende, vrij afwaterende beken en sprengen en een deel uit watergangen in lager gelegen poldergebied. Problemen omtrent de Flora- en Faunawet worden met name in de lager gelegen poldergebieden verwacht. Op deze gebieden concentreert zich het onderzoek. Het riviertje de Fliert wordt daarbij als onderzoeksgebied genomen, aangezien daar gelijktijdig met dit onderzoek een begroeiingproef wordt gehouden.

    De berekeningen voor dit onderzoek worden gedaan met een ruwheidvergelijking voor de vegetatie. In die vergelijking wordt de vegetatie in de watergangen op een bepaalde manier beschreven. Daarmee wordt de waterstand berekend. Om te bepalen wat de meest ideale ruwheidvergelijking is, zijn acht verschillende methoden met elkaar vergeleken: de traditionele methoden van Chézy en Manning, de methode van White-Colebrook, van De Bos en Bijkerk, Griffioen en Pitlo, Rijkswaterstaat, Huthoff en als achtste methode, de methode van Baptist. Voor verschillende vegetatiestadia in een standaard watergang, zoals die veelvuldig voorkomen in het beheersgebied van Waterschap Veluwe, zijn met deze acht vergelijkingen berekeningen gedaan. De methoden van Baptist en De Bos en Bijkerk komen bij deze berekeningen bijzonder goed met elkaar overeen. De methode van Baptist is een betrouwbare methode, aangezien deze gebaseerd is op 177 stroomgoot experimenten uit 10 onafhankelijk studies en 990 datasets. Bij lage waterstanden geeft de methode van Baptist een hogere ruwheid dan de meeste andere methoden en bij hoge waterstanden een lagere ruwheid dan de meeste overige methoden. De methode van De Bos en Bijkerk geeft dezelfde resultaten als de methode van Baptist. Aangezien de methode van De Bos en Bijkerk standaard is opgenomen in het modelinstrumentarium Sobek Rural, wordt gekozen voor de methode van De Bos en Bijkerk. Immers, met Sobek Rural worden de berekeningen voor dit onderzoek uitgevoerd.

    Om te bepalen hoe gevoelig een laag gelegen poldergebied is voor vegetatiegroei in watergangen, is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Deze gevoeligheidsanalyse omvat vijf verschillende ruwheidscenario’s, oplopend van een gladde naar een begroeide watergang, en 6 verschillende neerslagsituaties: buien van 8 dagen met een statistische herhalingstijd van 1, 10, 25 en 100 jaar, een 2 mm per dag bui en een werkelijk gevallen bui in 2005 in het Gelderse plaatsje Eerbeek. Combinatie van de ruwheidscenario’s en buitypen levert dertig verschillende scenario’s op. Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat het laaggelegen poldergebied voornamelijk gevoelig is voor piekbuien. Wanneer de ruwheid gelijktijdig wordt verhoogd bij een piekbui die eens in de 10 jaar voorkomt en de bui die gevallen is in Eerbeek in 2005, stijgt de waterstand ten opzicht van het goed onderhouden scenario bij de piekbui beduidend meer.

    Volgens het Nationaal Bestuursakkoord Water moeten de watergangen in gebieden met grasland worden gedimensioneerd op een bui die eens in de 10 jaar voorkomt. Met dit buitype wordt daarom gezocht naar oplossingen om de waterstand op hetzelfde niveau te krijgen als het niveau wanneer de watergangen goed onderhouden worden. Op basis van de huidige maaifrequentie is bepaald welke ruwheid de Fliert werkelijk zal hebben als besloten wordt de watergangen niet te maaien voor 15 juli. Dit ruwheidscenario is in combinatie met de piekbui die eens in de 10 jaar voorkomt doorgerekend. Het verschil tussen de waterstand van dit scenario en de waterstand die de Fliert heeft wanneer de watergangen goed onderhouden worden, is de taakstelling die gehaald moet worden. De dichtgegroeide watergangen hebben een waterstandstijging van gemiddeld 20 cm tot gevolg.

    In eerste instantie was vanuit de gevoeligheidsanalyse het idee geopperd om de duikers in de Fliert te verbreden. Het verbreden van de duikers heeft echter amper effect. Zelfs het verwijderen van deze duikers leidt niet tot waterstanddaling, maar op sommige locaties zelfs tot een waterstandstijging. Dit wordt veroorzaakt doordat de duikers zelf van beton zijn en een lage ruwheid hebben dan de dichtgegroeide watergangen. Worden deze duikers weggehaald, dan komt een veel ruwere watergang daarvoor in de plaats waardoor de waterstand stijgt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het van belang is dat de duikers goed onderhouden worden.

    Vervolgens is geprobeerd om de taakstelling te halen door de Fliert te verbreden. De waterstand in de Fliert zal zakken naar het gewenste niveau als deze wordt verbreed variërend van 0,75 m in het bovenstrooms gedeelte van de Fliert, tot lokaal 4,0 m. Deze verbredingen kunnen worden ingericht als natuurvriendelijke oevers. Eventuele andere oplossingsrichtingen moeten in het kader van het Waterbeleid voor de 21e eeuw staan. Dit is een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw die een drietrapsstrategie hanteert voor het omgaan met waterproblematiek. Deze drietrapsstrategie houdt in dat in eerste instantie overtollig water moet worden vastgehouden, vervolgens moet worden geborgen en als deze twee te weinig opleveren, afgevoerd moet worden. Een mogelijkheid van bergen is het creëren van retentiegebieden langs de Fliert, die in tijden van veel water gecontroleerd onder water kunnen worden gezet. Ook het realiseren van natuurvriendelijke oevers door de Fliert te verbreden is een vorm van berging.

    Aan het einde van dit onderzoek kan dus geconcludeerd worden dat wanneer de Flora- en Faunawet nageleefd wordt en de watergangen niet gemaaid worden, maatregelen genomen moeten worden om wateroverlast te voorkomen en te voldoen aan de norm die gesteld is in het Nationaal Bestuursakkoord Water.

All data in the Integrated Marine Information System (IMIS) is subject to the VLIZ privacy policy Top | Author