Steltloper populaties en macrozoobenthos in een veranderend estuarium: de Oosterschelde (Nl.) = Wader populations and macrozoobenthos in a changing estuary: the Oosterschelde (The Netherlands)
Meire, P. (1993). Steltloper populaties en macrozoobenthos in een veranderend estuarium: de Oosterschelde (Nl.) = Wader populations and macrozoobenthos in a changing estuary: the Oosterschelde (The Netherlands). PhD Thesis. Universiteit Gent. Fakulteit Wetenschappen. Vakgroep Morfologie, Systematiek en Ecologie: Gent. 309 pp.
| |
Available in | Author |
|
Document type: Dissertation
|
Keywords |
Communities > Aquatic communities > Benthos Hydrographic features > Physiographic features > Estuaries Inorganic compounds > Oxides > Water Organisms > Eukaryotes > Animals > Chordata > Vertebrates > Birds River Marine/Coastal |
Abstract |
Habitat verlies en degradatie is één van de belangrijke ecologische problemen van deze eeuw. Hoewel alle ecosystemen hieronder te lijden hebben, blijken wetlands of waterrijke gebieden, op wereldschaal vrij zeldzame gebieden, onder zeer zware antropogene druk te staan. Het is daarom ook niet te verwonderen dat deze ecosystemen sinds meerdere jaren een belangrijke prioriteit vormen voor het natuurbehoud. Binnen de wetlands vormen estuaria zeer produktieve systemen waarvan het rijke voedselaanbod wordt benut door grote aantallen steltlopers, die buiten het broedseizoen bijna volledig op dergelijke getijdengebieden zijn aangewezen. Het belang van het Deltagebied (NI.) en met name de getijdengebieden van Ooster- en Westerschelde voor watervogels worden kort gesitueerd. Het verlies van getijdengebieden binnen estuaria is een proces dat reeds honderden jaren geleden begon, maar de snelheid en vooral de manier waarop, zijn in de laatste jaren evenwel sterk veranderd. Waar vroeger slechts de "rijpe schorren" werden ingepolderd, worden nu gebieden die zich uitstrekken tussen de hoog- en laagwaterlijn of zelfs sublitorale gebieden ingenomen, wat door zijn effect op de hydrodynamiek van het estuarium vaak verstrekkende gevolgen heeft. Het is dan ook verheugend dat het effect van verlies van getijdengebieden op het ecosysteem in het algemeen en op vogels in het bijzonder de aanleiding was voor diverse studies. Door de korte duur van de studies zijn de resultaten evenwel niet altijd eenduidig. In het Nederlandse Deltagebied is met de uitvoering van het "Deltaplan" de oppervlakte slikken en schorren sterk afgenomen. De plannen om de Oosterschelde eveneens af te sluiten werden evenwel herzien. Als compromis tussen veiligheid, milieu en economie werd beslist om een stormvloedkering te bouwen in de monding van de Oosterschelde en twee secundaire dammen meer landinwaarts. Als gevolg van deze werken nam de getijdenamplitude af van 3.7 tot 3.25m, verminderden de stroomsnelheden en het areaal aan slikken van 17.000 tot 11.365 ha. De uitvoering van deze werken in de Oosterschelde was een geschikte gelegenheid om een lange termijn studie uit te voeren naar de mogelijke gevolgen van het verlies van getijdengebieden op watervogels. De doelstellingen van deze studie kunnen als volgt worden weergegeven: 1) een beschrijving van de watervogelpopulaties en hun voedsel, het macrozoobenthos, voor, tijdens en na de uitvoering van de werken (aantallen, densiteit, verspreiding), 2) een studie van het foerageergedrag van vogels en van de relatie tussen hun voorkomen en dat van hun voedsel, 3) een beter inzicht te krijgen over de vraag of de draagkracht van het gebied voor watervogels al dan niet werd bereikt. Deze studie maakte deel uit van een multidisciplinair onderzoek dat door Rijkswaterstaat (NI.) werd gecoordineerd in samenwerking met verschillende universiteiten en instituten. Dit onderzoek naar bodemdieren en vogels liep in samenwerking met Rijkswaterstaat, Dienst Getijdenwateren en met het Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek, Centrum voor Estuarine en Mariene Oecologie (het vroegere Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek). Voor deze studie beschikten we over gegevens uit de periode 1976-1990. De meeste waarnemingen werden evenwel verzameld tussen 1981 en 1989. Om de aanpak van het onderzoek te situeren werd in het inleidend hoofdstuk een eenvoudig conceptueel model besproken dat aangeeft welke de belangrijke factoren zijn die het voorkomen van vogels in een estuarium bepalen. Het onderzoek dat in dit proefschrift werd naar voor gebracht is gericht op een combinatie van monitoring van zowel de vogels als hun voedsel en op een detailstudie van het foerageergedrag. Voor dit laatste beperkten wij ons voornamelijk tot de scholekster (Haematopus ostralegus) en zijn belangrijkste prooidieren de mossel (Mytilus edulis) en de kokkel (Cerastoderma edule). De detailstudies gebeurden op de Slikken van Vianen. In hoofdstuk 2 |
|