Onderzoek naar de visveiligheid van de turbine aan het sluis-stuw complex van de Leie in Harelbeke
Verhelst, P.; Buysse, D.; De Maerteleire, N.; Dens, F.; Maes, Y.; Pieters, S.; Plaetinck, S.; Rosseel, D.; Terrie, T.; Vanden Houten, J.; Coeck, J. (2024). Onderzoek naar de visveiligheid van de turbine aan het sluis-stuw complex van de Leie in Harelbeke. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2024(4). INBO: Brussel. 30 pp. https://dx.doi.org/10.21436/inbor.101502384
Part of: Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek: Brussel. ISSN 1782-9054, more
| |
Authors | | Top |
- Verhelst, P., more
- Buysse, D., more
- De Maerteleire, N.
- Dens, F., more
|
- Maes, Y., more
- Pieters, S., more
- Plaetinck, S.
- Rosseel, D.
|
- Terrie, T., more
- Vanden Houten, J.
- Coeck, J., more
|
Abstract |
In het najaar van 2021 en 2022 werd onderzocht of de turbine van het sluiscomplex in Harelbeke op de Leie schade berokkent aan passerende vissen. Hiervoor keken we naar twee algemene vissoorten voor de Leie, brasem en blankvoorn, en een diadrome vissoort die ook in de Leie voorkomt en ernstig bedreigd is, de Europese paling. Het percentage beschadigde vissen van de geforceerde proeven varieerde van 4% tot 24%. Het effect verschilde echter per soort, maar niet tussen toerental (halve kracht versus volle kracht): de hoogste percentages in beschadigde individuen werd geobserveerd bij paling (halve kracht en volle kracht: 24% en 23%, respectievelijk). Voor brasem lag de kans op beschadiging iets lager (23% en 16%, respectievelijk) en voor blankvoorn was die het laagst (5% en 3%, respectievelijk). Hoewel er slechts 11 zilverpalingen werden gevangen onder de proefopzet voor natuurlijke uittrek, waren de resultaten in lijn met de geforceerde proeven. Namelijk 36% van de palingen liepen verwondingen op. De resultaten van de natuurlijke uittrek zijn daarenboven mogelijk een onderschatting. Niet alleen visten we slechts op één van de twee turbines, onze afvissing was beperkt tot tien dagen. De meeste vissen, zilverpaling in het bijzonder, migreren stroomafwaarts tijdens verhoogdeafvoer en volgen daarbij de hoofdstroom met de hoogste stroomsnelheid. Wanneer de hoofdstroom over de stuwen gaat in plaats van door de turbines, wordt de kans aanzienlijk verkleind dat vissen via de turbines stroomafwaarts migreren. We raden daarom aan om de turbines enkel te activeren wanneer de hoofdstroom over de stuwen gaat. Een bijkomende maatregel kan zijn om rubberen strips op de rand van de turbines te plaatsen, zodat de opening tussen de schroeven en opvoergoot wordt verkleind. Het meest voorkomende type schade over alle vissoorten was namelijk knijpschade: vissen raakten gekneld tussen de vijzelbladen en de behuizing. Door de rubberen strips verkleint de kans dat een vis tussen deze opening gekneld komt te zitten. De set-up van deze studie liet het echter niet toe om na te gaan welke proportie van de vissen de turbine effectief gebruiken als migratieroute. Vermoedelijk migreert een deel van de vissen stroomafwaarts via de stuw, maar dit deel zal afhankelijk zijn van het debiet dat over de stuw versus door de turbine gaat. Dit kan onderzocht worden aan de hand van een telemetriestudie, waarbij gezenderde vissen in het studiegebied gevolgd worden tijdens hun migratie. Zo kan nagegaan worden welke routes ze nemen, of ze passage van het sluiscomplex overleven en onder welke condities ze migreren. Informatie over de migratiecondities kan toegepast worden voor het sturen van de turbine-activiteit. Bijvoorbeeld als blijkt dat vissen ’s nachts in het najaar migreren onder verhoogde afvoer, kan geopteerd worden om op die momenten de turbine uit te schakelen of enkel te activeren als de hoofdstroom over de stuwen gaat. |
|