Nederland en Vlaanderen besloten in 2005 om de Westerschelde en de Beneden-Zeeschelde opnieuw te verruimen. Het doel: de Schelde beter toegankelijk maken voor containerschepen met steeds grotere afmetingen. Om de toekomst en de concurrentiepositie van de haven van Antwerpen veilig te stellen, was het nodig de vaargeul tussen Vlissingen en de haven van Antwerpen te verruimen.Eind 2010 was de derde verruiming van de Schelde een feit. Containerschepen met een diepgang van 13,10 meter kunnen sindsdien onafhankelijk van het getij naar de haven van Antwerpen varen en terug. Rekening houdend met de kielspeling moest over het hele traject een minimale diepte van 14,5 meter t.o.v. LAT (Lowest Astronomical Tide) gerealiseerd worden. Voorheen was de tijonafhankelijke vaart beperkt tot 11,85 meter diepgang. Op 14 ondiepe gedeelten moest specie weggebaggerd worden. In Vlaanderen moest de vaargeul plaatselijk ook verbreed worden om een vlotte en veilige doorgang van de schepen te garanderen.
De aanlegbaggerspecie die vrijkwam in de Beneden-Zeeschelde, werd gestort op diepe plekken in de vaargeul, op land en in de Schaar van Ouden Doel. In totaal kwam hier 6,4 miljoen m³ specie vrij. In de Westerschelde werd de verdiepingsspecie naar drie plaatranden gebracht. Deze manier van storten kwam uit het MER als meest milieuvriendelijke alternatief naar voren, omdat hiermee waardevol ecologisch gebied kan gecreëerd worden. Bij de baggerwerken in de Westerschelde kwam 7,7 miljoen m³ baggerspecie vrij.
De baggertechnieken zijn de laatste jaren sterk geëvolueerd, en daarbij vormt ook de ecologische verstoring een aandachtspunt. Zogenaamde sleephopperzuigers zuigen de specie op en vervoeren ze naar de stortzone. Daar waar een stortzone voldoende diep is, kan met dit baggerschip zelf geklept worden. Ter hoogte van de plaatranden werd gebruik gemaakt van sproeipontons met een lage diepgang. Hierdoor werd in de ondiepe gedeelten op een gecontroleerde manier zand gestort. De specie wordt met een drijvende leiding van de mobiele sleephopperzuigers naar de pontons gevoerd. Het ponton brengt met behulp van een sproeikop de specie dicht tegen de bodem aan.
Per plaatrandzone is een specifieke doelstelling gerealiseerd: Ter hoogte van Hooge Platen West werd een zandberg aangelegd om daarachter de stroomsnelheden af te remmen; bij Hooge Platen Noord werd de specie aangebracht in de vorm van 2 “armen” om daartussen een luwer gebied te omsluiten; aan de Plaat van Walsoorden is, in navolging van eerdere proefstortingen in 2004 en 2006 een megaduin gecreëerd om stroomsnelheden af te remmen; en ter hoogte van de Rug van Baarland is een ondiepe zone gerealiseerd.