one publication added to basket [13045] | Beschrijving van het abiotisch en biotisch milieu van het Nederlands Continentaal Plat: rapport samengesteld in opdracht van STUNET 6 mei 1978
de Lange, G.J.; Hummel, H. (1978). Beschrijving van het abiotisch en biotisch milieu van het Nederlands Continentaal Plat: rapport samengesteld in opdracht van STUNET 6 mei 1978. NIOZ-rapport, 1978(3). NIOZ: Texel. 154 pp.
Part of: NIOZ-rapport. Netherlands Institute for Sea Research (NIOZ): Den Burg. ISSN 0923-3210, more
| |
Authors | | Top |
- de Lange, G.J.
- Hummel, H., more
|
|
|
Abstract |
Bij combinatie van een aantal biotische en abiotische factoren is er een drietal punten waarbij een mogelijk verband aan te wijzen is 1. De concentraties van de belangrijkste paaiplaatsen voor enkele vissoorten in de Zuidelijke Noordzee (D, fig 13) vallen samen met het Kanaalwater-gebied (C, fig 1). Het water in dit gebied heeft in de periode november/maart (de paaitijd van deze vissoorten) een gemiddelde temperatuur (6-12°C), die tenminste 2°C hoger is dan die der omringende watermassa's in dezelfde periode (C, fig 17a-d ). Mogelijk ook om deze reden prefereren deze vissoorten, tijdens de paaitijd, het Kanaalwater-gebied. Een andere reden kan zijn de al vroeg in het voorjaar beginnende primaire productie in het Kanaalwater.2. De primaire productie is voor de Rijnmonding laag vergeleken met het "normale" kustwater (D, fig 3). De mogelijke oorzaken hiervan zouden kunnen zijn: a) sterke troebeling (C, fig 49 D, zie blz 100); b) hoge concentraties zware metalen (Kuiper, 1977) en pesticiden 3. In het biotisch deel is al melding gemaakt van een productie/consumptie verhouding voor het phyto- en zooplankton, die voor de kustzone (0-30 km) en de open zee (30-90 km) verschillend is. In de open zee is er een overproductie en in de kustzone een tekort aan organische stof (D, tabel VIII). Uit het abiotische en biotische deel bleek verder de concentratie gesuspendeerd organisch materiaal in de kustzone veel hoger te zijn dan in de open zee (C, fig 92,93 ; D, Tabel VII). , In het abiotische deel (C, fig 7) komt naar voren dat de bodemstroom mogelijk een kustwaartse component heeft. Het door zoöplankton, benthos en vissen onbenut organisch materiaal uit de open zee kan nu met de kustwaarts gerichte component van de bodemstroming getransporteerd worden. Hiermee zou de hogere concentratie gesuspendeerd organisch materiaal in de kustzone verklaard kunnen worden. Ook de mineralisatie-snelheid, die in de kustzone vele malen hoger is dan in de open zee zone (gezien de verdeling van de concentraties der micro-organismen, D, tabel VI), wijst in deze richting. Het kustwaarts transport van gesuspendeerd materiaal zou nog bevorderd worden door het "settling-lag"-effect (zie C, b1, blz 62). De aanvoer vanuit de Rijn en het Kanaal kunnen de hogere concentraties gesuspendeerd materiaal in de kustzone niet verklaren. (Tabel A). Immers dan zou de concentratie van het organisch materiaal, zonder aanname van kustwaarts gericht transport, in open zee toch nog hoger moeten zijn. Met andere woorden, de 3,7.106 ton organisch gesuspendeerd materiaal, afkomstig van overproductie in de open zee, wordt mogelijk voor een deel naar de kustzone getransporteerd. Waarschijnlijk zal er nog een (onbekend) deel naar het Noorden (Duitse Bocht, Oostelijke Waddenzee) afgevoerd worden. Het deel dat in open zee dan wel de kustzone gemineraliseerd wordt is niet exact bekend en hierboven slechts indirect benaderd, door middel van de micro-organismen die een belangrijke rol in de mineralisatie spelen. Duidelijk is dat directe waarnemingen aan de mineralisatie voor de open zee en kustzone hard nodig zijn. De mogelijke gevolgen van bovengenoemd transport van organisch materiaal zijn: 1. de lage biomassa van het macrobenthos in de open zee zone (D, tabel IIId ) 2. de kinderkamer-functie van de kustzone voor diverse vissoorten (D fig 14). Punt 1 zou ook verklaard kunnen worden met het mogelijk voorkomen van sterkere bodemstromen in open zee, echter hierover bestaan geen gegevens. Uit het abiotisch deel (C, fig 13) blijkt dat de verschillen in stroomsterkte in de Zuidelijke Noordzee vrij klein zijn. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat de bodemstroom in open zee veel groter zou zijn dan in de kustzone (Zimmerman mond. med.). |
|