Default-MEP/GEP’s voor sterk veranderde en kunstmatige wateren. Concept versie 8
Pot, R.; Altenburg, W.; Arts, G.; Beers, M.C.; van Beers, P.W.M.; van den Berg, M.S.; van den Bergs, J.; Bijkerk, R.; Buijse, T.; Buskens, R.F.M.; van Dam, H.; Duursema, G.; Van Ee, G.; Evers, C.H.M.; Fortuin, A.W.; Jaarsma, N.; Klinge, M.; Knoben, R.A.E.; Knol, B.W.; van Maanen, B.; Van Nispen, R.; Ottburg, F.G.W.A.; Roodzand, H.; Samuels, J.; van Scheppingen, Y.; Smeets, H.; Twisk, W.; Vlek, H.; Vriese, T.; van der Molen, D.T. (2005). Default-MEP/GEP’s voor sterk veranderde en kunstmatige wateren. Concept versie 8. [S.n.]: [s.l.]. 171 pp.
| |
Available in | Authors |
|
Document type: Legislation
|
Authors | | Top |
- Pot, R., more
- Altenburg, W., more
- Arts, G., more
- Beers, M.C., more
- van Beers, P.W.M.
- van den Berg, M.S., more
- van den Bergs, J.
- Bijkerk, R., more
- Buijse, T.
- Buskens, R.F.M.
|
- van Dam, H., more
- Duursema, G.
- Van Ee, G., more
- Evers, C.H.M., more
- Fortuin, A.W.
- Jaarsma, N.
- Klinge, M., more
- Knoben, R.A.E., more
- Knol, B.W.
- van Maanen, B.
|
- Van Nispen, R., more
- Ottburg, F.G.W.A., more
- Roodzand, H.
- Samuels, J.
- van Scheppingen, Y.
- Smeets, H.
- Twisk, W.
- Vlek, H., more
- Vriese, T., more
- van der Molen, D.T.
|
Abstract |
In het proces om te komen tot ecologische doelen voor sterk veranderde en kunstmatigeoppervlaktewateren is het beschrijven van het Goed Ecologisch Potentieel (GEP) een belangrijke stap.Hiervoor dient eerst een Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP) te worden vastgesteld. Er zijn tweemethoden waarop dit kan. Ten eerste door uit te gaan van de referentiebeschrijving van het meestgelijkende natuurlijke type en hierbij de effecten van onomkeerbare hydromorfologische veranderingen enmitigerende maatregelen te verrekenen. Ten tweede door uit te gaan van de huidige toestand en daar deeffecten van alle relevante maatregelen aan toe te voegen. Beide methoden zijn best lastig. Bij deuitwerking is daarom ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van meetgegevens. Soms als check achteraf,maar vaak stonden meetgegevens in de analyse centraal. De uitwerking naar doelen vergt een gedegenecologische kennis.Als illustratie van een mogelijk werkwijze om dit te doen is een aantal ‘default’ MEP’s en GEP’s afgeleid.De ‘defaults’ zijn gemaakt voor wateren van veelvoorkomende watertypen met veelvoorkomendehydromorfologische veranderingen. Waterbeheerders kunnen de werkwijze en/of resultaten overnemen ofkunnen dit als vertrekpunt nemen voor het afleiden van ecologische doelen voor specifieke wateren.Er zijn drie groepen sterk veranderde watertypen en een groep kunstmatige wateren gekozen op basis vanhet voorkomen op de kaart met waterlichamen. Dit zijn de beken op zand (typen R5 en R6), zoete,gebufferde meren (M14, M20 en M27), brakke wateren (M30) en kanalen (M7 en M10). De clusteringheeft plaats gevonden op basis van overeenkomst in type ingrepen en maatregelen. Voor de beken zijn ditkanalisatie en verstuwing, gecompenseerd door vistrappen. Voor zoete meren zijn dit combinaties vanpeilbeheer en oeververdediging en voor de brakke wateren alleen peilbeheer. Voor kanalen zijn debelangrijkste kunstmatige elementen: beschoeiing, dynamiek ten gevolge van scheepvaart ennatuurvriendelijke oevers.Bij de uitwerking is uitgegaan van de referenties van de meest vergelijkbare natuurlijke typen. Debiologische effecten van de hydromorfologische veranderingen zijn hiermee verrekend. Dit is eentheoretische benadering die niet altijd mogelijk bleek te zijn. Zeker niet voor iedere ingreep afzonderlijk.Bij de uitwerking is daarom ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van meetgegevens. Soms als checkachteraf, maar vaak stonden meetgegevens in de analyse centraal.In beken zijn kanalisatie en verstuwing gekozen als onomkeerbare ingrepen. De aanwezigheid vanvispassages is als gangbare mitigerende maatregelen beschouwd en maaionderhoud als logischeconsequentie van de ingreep. Het grootste effect vloeit voort uit het verlies aan profiel-variatie, waardoorhabitat en daarmee soorten verdwijnen. Door verlies van retentie in de oeverzone kunnen concentratiesnutriënten oplopen in het water. Aangenomen is dat de ingrepen en maatregelen er toe leiden dat zowelvoor waterplanten, macrofauna en vissen de Goede Ecologische Toestand niet meer haalbaar is. Voor aldeze groepen wordt een Maximaal Ecologisch Potentieel en een aangepaste maatlat afgeleid. Sommigedeelmaatlatten blijven wel identiek aan die van de natuurlijke toestand.In zoete meren zijn het peilbeheer en oeververdediging gekozen als onomkeerbare ingrepen. Beide hebbenmet name invloed op oeverplanten en er is aangenomen dat de Goede Ecologische Toestand ook voor dedaarvan afhankelijke macrofauna en vissen niet meer haalbaar is. Voor al deze groepen wordt eenMaximaal Ecologisch Potentieel en een aangepaste maatlat afgeleid. Het fytoplankton is alleen indirectafhankelijk van deze ingrepen. Door verlies van retentiegebieden kunnen concentraties nutriënten oplopenin het water. Op basis van gegevens van meren met deze ingrepen en zonder een extreem lage belastingmet nutriënten, blijkt dat de Goede Ecologische Toestand voor fytoplankton gewoon gehaald kan worden.Hiervoor wordt daarom geen aangepaste maatlat opgesteld. Als gevolg daarvan wordt ook de deelmaatlatvoor macrofyten niet aangepast.Voor zwak brakke wateren is ook peilbeheer als onomkeerbare ingreep gekozen en dit pakt opvergelijkbare wijze uit als voor zoete meren. Daarin is ook inbegrepen het verbreken van de verbinding metzoute wateren en verzoeting die het gevolg is van waterafvoer uit het achterland. Dit heeft vooral voor hetbeoordelen van de vissen grote gevolgen.Kanalen zijn gekozen als voorbeeld van kunstmatige wateren. Deze worden eerst globaal beschreven op demanier zoals dat ook voor de natuurlijke wateren in de referentie is gedaan. Daarna wordt beoordeeld welkenatuurlijke wateren het meest gelijken en in welk opzicht ze hydromorfologisch daarvan nog afwijken. Het blijkt dat de meeste kanalen zowel aspecten van rivieren als van meren hebben. Voor fytoplankton,macrofyten en fytobenthos is het rivierkarakter van veel kanalen niet te verwaarlozen. Voor macrofauna envis is het stagnante meer-karakter overheersend. In alle gevallen is de maatlat aangepast zodat die rekeninghoudt met beide aspecten.Door de aanpassingen van de maatlatten aan de onomkeerbare ingrepen bij sterk veranderde waterlichamenen aan de fysieke kenmerken van kunstmatige waterlichamen neemt het aantal wateren waar dedoelstellingen kan worden gehaald toe. Voor sommige waterlichamen lijkt het GEP echter onder huidigeomstandigheden moeilijk bereikbaar. Het probleem is hierbij vaak eutrofiëring.Uitdrukkelijk wordt gesteld dat er per cluster van waterlichamen is uitgegaan van een bepaalde situatie metingrepen en maatregelen. In de praktijk zullen er vaak nog andere ingrepen ook spelen. Verder zijn er vaakook nog andere maatregelen mogelijk; er is niet gestreefd naar een volledige lijst maatregelen, omdat demogelijkheden hiervoor per waterlichaam verschillen. Om dit te compenseren is onder het kopje "I have adream" wel een globaal beeld geschetst van mogelijke andere inrichtings- en beheermaatregelen. Wanneerdeze ook (naast emissiemaatregelen en de maatregelen genoemd in de hoofdtekst) uitgevoerd kunnenworden is wel zo'n beetje het maximale gedaan.De ervaringen met de maatlatten voor natuurlijke wateren en sterk veranderde wateren leveren suggestiesop voor vereenvoudiging of verandering waarbij ook aan de eisen van de KRW wordt voldaan. Deze zijngebundeld in een aparte bijlage bij dit document. Er zijn suggesties voor deelmaatlatten van de meestebiologische kwaliteitselementen. Hiermee kan tevens de aansluiting op de huidige meetpraktijk verdervergroot worden. De suggesties worden nader bestudeerd in een lopend project waarin validatie en verdereoperationalisering van de biologische maatlatten van natuurlijke watertypen centraal staan. |
|