Natuurbehoud is een proces van vallen en opstaan. Er dient voortdurend bijgestuurd te worden op basis van de heersende en opkomende noden. Een zeer belangrijk aspect binnen het natuurbehoud is daarom een goede opvolging van de aanwezige habitats en soorten. Niettegenstaande de duidelijke nood hieraan, wordt het belang ervan nog vaak onderschat. Voor een goed inzicht in de toestand van onze natuur, is het van het grootste belang dat bij de aanvang en tijdens het verdere verloop van elke nieuwe beschermingsmaatregel monitoring plaatsvindt. Bij aanvang is monitoring van een gebied essentieel om een duidelijk en correct beeld te krijgen van welke organismen en habitattypes in het onderzochte gebied voorkomen. Op basis van deze eerste monitoring kan men de prioritaire instandhoudingsdoelstellingen bepalen en de nodige beheersmaatregelen opstellen. Een tweede monitoringsfase, tijdens het verdere verloop van de opgestelde maatregelen, is vervolgens nodig om na te gaan of met die geldende en uitgevoerde maatregelen de gewenste instandhoudingsdoelstellingen gehaald zullen worden. Zo nodig kunnen de maatregelen bijgeschaafd worden. Alle Europese lidstaten zijn verplicht om in het kader van de Natura 2000 (N2000) richtlijnen, de status van de in hun land voorkomende habitats en de soorten die voorkomen op bijhorende bijlagen, te rapporteren aan Europa op 6-jaarlijkse basis. Op deze wijze dienen zij Europa op de hoogte te houden van de status van hun instandhouding. Niet elke lidstaat volgt evenwel goed op wat Europa aanbeveelt. Griekenland is één van die hardleerse leerlingen van de klas. De eerstvolgende rapportage van 2013 zal dan ook een zware uitdaging worden. Eén van de onderdelen van deze rapportage is het karteren en analyseren van alle wetland habitats aanwezig in het Griekse landschap. In het verleden zijn reeds tal van initiatieven, zoals GlobWetland en MedWet , opgestart met betrekking tot het in kaart brengen van dergelijke mediterrane wetlands. Het ontbreekt deze projecten echter vaak aan de nodige fondsen, aan een toegankelijke output en aan een degelijke coördinatie door de initiatiefnemers. Het noodgedwongen gebruik van gedateerde habitatkaarten maakt de zaak er overigens niet beter op. De huidige toestand op vlak van rapportering is zodoende ontegensprekelijk onrustwekkend. Het in deze masterthesis uiteengezette verkennende onderzoek tracht een beeld te schetsen van het belang van de wetlands langsheen de westelijke kust van Griekenland voor een selectie van wetland-afhankelijke trekvogels. Hiervoor werd tijdens een veldmissie (april - mei 2011) een selectie van twaalf wetland sites bezocht. Alle sites zijn gesitueerd op de noord-zuid georiënteerde as die zich uitstrekt van Kalamas op de grens met Albanië tot Pylos in het zuidwesten van de Peloponnesos. Alle aangetroffen habitattypes werden geclassificeerd op basis van twee methoden: enerzijds de ‘Corine Land Cover classificatie’ (CLC 2006) en anderzijds de ‘N2000 habitats classificatie’. Verder werd ook de geschiktheid van deze habitattypes voor een selectie van trekvogelsoorten in acht genomen. Deze selectie omvat volgende soorten: Zwarte ibis (Plegadis falcinellus), Ralreiger (Ardeola ralloides), Kleine zilverreiger (Egretta garzetta), Purperreiger (Ardea purpurea), Bosruiter (Tringa glareola), Vorkstaartplevier (Glareola pratincola), Steltkluut (Himantopus himantopus), Krombekstrandloper (Calidris ferruginea) en Strandplevier (Charadrius alexandrinus). De criteria voor de selectie van deze vogelsoorten waren de volgende: het betreft migratorische soorten die niet-schaarse doortrekkers zijn in Griekenland en die een uiteenlopende ecologische voorkeur hebben. Deze voorkeur manifesteert zich zowel op vlak van habitatselectie, als op vlak van voedingsstrategie. Alle tijdens de veldwerkperiode gemaakte observaties werden nauwkeurig bijgehouden (zowel aantallen als soortensamenstelling). Later werden deze observaties geïmporteerd in een online observatiedatabank (‘observad |