De Waddenzee vormt een belangrijk opgroeigebied voor jonge vis en schaaldieren en als rust- en voedselgebied voor trekvogels. Gedurende de laatste decades is de Waddenzee meer en meer onder invloed gekomen van antropogene activiteiten, zoals eutrofiëring en commerciële visserij op vooral garnalen, kokkels en mosselen. In dit rapport wordt een eerste poging gedaan om de effecten van eutrofiëring en visserij in de Waddenzee op de produktiviteit van het gebied te kwantificeren. Deze studie richt zich op het westelijk deel van de Nederlandse Waddenzee. Het gebied staat onder invloed van zoetwater toevoer vanuit het IJsselmeer en van kustwater door middel van uitwisseling door de zeegaten. De eerste bijdrage beschrijft de ontwikkeling van de nuriëntbelasting van de Waddenzee vanaf de 60-er jaren tot heden. De jaarvrachten van totaal-N en totaal-P zijn in de Rijn bij de Nederlands- Duitse grens de laatste jaren afgenomen (na een periode van eutrofiëring, die eind 70-er en begin 80-er jaren zijn hoogtepunt bereikte) tot waarden vergelijkbaar met die in de 60-er en 70-er jaren. De afname van de vrachten in de Rijn wordt niet weerspiegeld in de concentraties aan nutriënten in de kustzone van de Noordzee. De vrachten aan totaal-N en totaal-P in de lozingen van zoetwater vanuit het IJsselmeer in de Waddenzee, vertonen eenzelfde beeld als de patronen in de Rijn bij de Nederlands-Duitse grens, met een afname gedurende de laatste jaren tot vrachten die overeenkomen met de periode voor de 70-er jaren. De concentraties van totaal-N en totaal-P in de westelijke Waddenzee volgen de toename van de spui in de 70-er jaren. In tegenstelling tot de trend in de vrachten van de spui, laten de concentraties in de westelijke Waddenzee van zowel totaal-N als totaal-P echter al een afname zien voor het begin van de 80-er jaren, om daarna te stabilizeren op waarden die overeenkomen met concentraties in de 60-er en 70-er jaren. De tweede bijdrage behandelt de veranderingen in pelagische primaire produktie in de westelijke Waddenzee vanaf eind 60-er jaren tot op heden. De jaarlijkse pelagische primaire produktie bedroeg ongeveer 150-200 gC.m-2 in de 60-er en begin 70-er jaren. Een verdubbeling trad op in het begin van de 80-er jaren, en de produktie is tot op heden op dit hoge niveau gebleven. Hoewel in 1990 een relative lage produktie gemeten werd, zijn de waarden in 1991 en 1992 even hoog als in de 80-er jaren. Een verlaging gedurende de laatste jaren lijkt dus niet te zijn opgetreden. De afname van de concentratie van in het bijzonder totaal-P in de westelijke Waddenzee, heeft de produktiviteit van het gebied dus niet verlaagd, hoewel in de huidige situatie P een beperkende factor geworden lijkt te zijn gedurende een relatief korte periode tijdens de voorjaarsbloei. De twee andere bijdragen behandelen veranderingen in de secundaire produktiviteit op en in de getijdeplaten. Lange-termijn series van het macrozoobenthos in de bodem in het voorjaar laten een trend in biomassa en produktie zien vanaf de 70-er jaren tot op heden. In het begin van de 70-er jaren werden biomassa's van ongeveer 30 g as-vrij drooggewicht (AVDW) per m2 aangetroffen. In het begin van de 80-er jaren trad er een toename op tot ongeveer 20-35 g A VDW per m2. Tot op heden laten de biomassa en produktiviteit van het macrozoobenthos geen trendmatige achteruitgangen zien. Gedurende de jaren 1974-1993 zijn er waarnemingen verricht aan de vestiging en groei van onvolwassen platvis (schol en bot) en van garnaal op de getijdeplaten. Deze gegevens zijn gerelateerd met de trends in eutrofiëring. Er werd geen relatie gevonden tussen eutrofiëring en de grootte van de vestiging of op de groei van platvis en garnaal. De fluctuaties in aantallen lijken door andere factoren bepaald te worden dan door de voedselomstandigheden op de getijdeplaten. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen voor een negatief effect van de afgenomen concentraties aan nutriënten in de westelijke Waddenzee op de biomassa en produktiviteit van het macrozoobenthos en de belangrijkste epibentische predatoren op de getijde- platen. Commerciële visserij op vooral mosselzaad, de andere antropogene aktiviteit in het gebied, lijkt onder bepaalde omstandigheden wel een negatief effect te kunnen hebben op de vogelstand in de Waddenzee. In 1990 en 1991 waren er extreem geringe hoeveelheden mossels aanwezig in de Waddenzee als gevolg van een laag voortplantingssucces in de drie voorafgaande jaren (1988, 1989, 1990) in combinatie met een intensieve visserij op mosselzaad. In deze drie jaren was er eveneens een geringe voortplanting van kokkels, een andere belangrijke voedselbron voor vogels, terwijlook hierop de visserij door bleef gaan. Zowel de eidereend als de scholekster raakten hierdoor in een situatie waarin voedselgebrek voor deze soorten optrad. Een aanzienlijke hoeveelheid eidereenden verliet de Waddenzee of kwam om. Ook de sterfte van scholeksters was verhoogd in de winter 1990/1991. |