De vernieuwing van de stuwen op de Schelde te Asper, Oudenaarde en Kerkhove dringt zich sedert geruime tijd op. Samen met de bouw van moderne segmentstuwen in de nieuw te baggeren stuwgeulen, wenst de afdeling Bovenschelde deze kunstwerken opnieuw migratievrij te maken voor vissen. Voor de aanleg van vistrappen wordt daarom de nodige ruimte voorzien. Voor het ontwerp van de vormgeving van de vistrap en voor de juiste lokalisatie van de ingang van dergelijke vispassage wordt beroep gedaan op het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer en het Waterbouwkundig Laboratorium. Er wordt een schaalmodel gebouwd van de nieuwe stuw te Asper, van het afwaarts pand van de stuwgeulen van verschillende types ingangsconstructies voor de vistrap. In dit schaalmodel worden meerdere jonge vissoorten uitgezet. Uit hun reactie op veranderende stromingen kan de meest efficiënte lokstroom worden afgeleid. De proeven laten toe om voor Asper een vistrap te dimensioneren bestaande uit 19 V-vormige overlaten gemaakt van stortsteen en damplanken met een trapverschil tussen twee overlaten van 14 cm.De hoogst geplaatste overlaat bevindt zich 70 cm onder het constant waterpeil in het opwaarts pand van de stuwgeul. De ingang van de vistrap dient tussen 20 m en 30 m afwaarts van de stuw gesitueerd te worden. De totale lengte bedraagt 200m. Voor de vistrappen te Oudenaarde en Kerkhove worden analoge ontwerpen uitgewerkt. Uit literatuurstudie blijkt dat nevengeulen vanuit ecologisch standpunt een betere oplossing bieden als vispassagetype voor vissoorten met zwakke zwemcapaciteiten. Op veel plaatsen waar knelpunten voor vismigratie voorkomen, is echter niet de nodige ruimte beschikbaar voor dergelijke nevengeul, zoals ook hier het geval is. Om toch een nevengeul als volwaardig alternatief te kunnen uitwerken (voor knelpunten waar wel de nodige ruimte aanwezig is), wordt een tweede fysisch model van een stuk nevengeul op ware grootte gebouwd. Het doel is te onderzoeken welk verval in een zo kort mogelijke afstand kan overbrugd worden, zonder dat daarbij de stroomsnelheden voor de vissen te sterk worden. Hierbij wordt in het model gebruik gemaakt van snelheidsremmende elementen zoals grote stenen, meanderen en waterplanten. Op basis van de resultaten van dit schaalonderzoekwordt een vereenvoudigde methode voorgesteld voor het dimensioneren van een nevengeul. Hierin is het gebruik van een ruwheidscoëfficiënt van Manning van 0,100s/m1/3 toegelaten. Deze waarde is van toepassing indien alle ruwheidselementen, in het fysisch model onderzocht, gehanteerd worden in de werkelijke nevengeul. De berekeningen tonen aan dat het voor Asper, met een totaal verval van 2,64m, mogelijk is een nevengeul te ontwerpen met een totale lengte van 400m op 16m breed en O,40m diep bij een gemiddelde stroomsnelheid van O,40m/s Voor zowel vistrap en nevengeul wordt tenslotte een specifieke ingangsconstructie ontworpen. Deze laat toe om in combinatie met een geschikt vispassagedebiet, dat 2,5m3/s of 10% à 15%van het meest voorkomend debiet in de Bovenschelde bedraagt, een efficiënte lokstroom te genereren. Deze lokstroom stelt de vissen in staat om makkelijk de ingang van de vispassage te vinden zodat deze gedurende 80%van de migratieperiode werkzaam zal zijn. Verder worden ook nog voorstellen gedaan voor constructies die het mogelijk maken de vispassage af te sluiten van het opwaarts pand van de stuwgeul indien de aanvoer op de Bovenschelde te laag zou zijn om het waterpeil in stand te houden. De algemene besluiten van dit onderzoek worden uitvoerig behandeld in de gele bladzijden. |