Een positieve trend in het natuurbehoud is dat de laatste jaren steeds meer natuurontwikkelingsprojecten worden opgestart, zo ook in de IJzermonding te Nieuwpoort. Natuurontwikkeling in dit Vlaams natuurreservaat bestond voornamelijk uit de afbraak van de oude marinebasis en het afgraven van oude opgespoten terreinen om zoveel mogelijk het schorren- en slikkenareaal in zijn oorspronkelijke staat te herstellen. De werken op het terrein werden gestart op 13 september 1999 en werden afgerond op 5 maart 2003. Aan dit natuurherstelproject werd tevens de onderzoeksopdracht “MONAY” gekoppeld, dat als doel heeft de sedimentatie en de evolutie van fauna en flora in de IJzermonding op de voet te volgen. Dit monitoringsproject duurt drie jaar en de bevindingen moeten de basis vormen voor de opmaak van goed wetenschappelijk onderbouwd beheersplan. Deze licentiaatsverhandeling kadert binnen het MONAY-project en spitst zich toe op de aanwezigheid en ecologie van niet-broedende watervogels in de IJzermonding. Aan de aanwezigheid van watervogels aan de Vlaamse kust werd de laatste jaren veel aandacht besteed. Sinds 1988 wordt door het Instituut voor Natuurbehoud de steltlopergemeenschap in de IJzermonding op de voet gevolgd, vooral via tellingen op de hoogwatervluchtplaatsen. Behalve enkele losse tellingen zijn tot op heden weinig gegevens beschikbaar over de aanwezigheid van watervogels bij laagwater, waardoor er toch grote leemtes bestaan in onze kennis over de verspreiding en ecologie van watervogels aan onze kust. Deze studie behandelt de aantallen watervogels in de IJzermonding over de periode van juli 2002 tot juni 2003. Er werd nagegaan hoe de aantallen varieerden in de loop van het jaar en, indien voldoende gegevens beschikbaar, een vergelijking gemaakt met tellingen van de laatste 15 jaar. Ook werd een eerste, voorzichtige analyse uitgevoerd van de aantallen van een aantal steltlopersoorten voor- en na (tijdens) het natuurontwikkelingsproject. Voor deze trendanalyses werd gebruikt gemaakt van tellingen op de hoogwatervluchtplaatsen omdat deze tellingen het meest volledige beeld geven van de aanwezige aantallen. Er werd tevens onderzocht hoe de aantallen en de activiteit van de vogels variëren in relatie tot het getij, welke deelgebieden belangrijk zijn als foerageergebied of als hoogwatervluchtplaats en op welke afstand van de waterlijn gefoerageerd werd. Hiervoor werden 23 tellingen uitgevoerd tussen augustus 2002 en april 2003, waarbij over een halve getijcyclus om de twee uur de aantallen van de aanwezige soorten watervogels (exclusief meeuwen en sterns) werden genoteerd, evenals de activiteit, plaats en afstand tot de waterlijn. Voor dit luik van het onderzoek werd de IJzermonding ook onderverdeeld in verschillende deelgebieden. Tot slot gingen we na hoe belangrijk de stranden van De Panne tot Middelkerke zijn als foerageergebied voor steltlopers die zich bij hoog water verzamelen in de IJzermonding. Hiervoor werden er in de periode oktober-maart zes strandtellingen uitgevoerd bij laagwater. Ook werd voor sommige soorten het relatief belang van de Westkust nagegaan ten opzichte van de gehele Vlaamse kust. De steltlopers namen meer dan 90 % van het totale aantal vogeldagen voor hun rekening en waren daarmee de best vertegenwoordigde vogelgroep in het onderzochte seizoen in de Samenvatting 93 IJzermonding. Hiervan waren Scholekster, Bonte Strandloper en Steenloper veruit het talrijkst. Bergeend en Aalscholver waren de enige niet-steltlopers die eveneens goed vertegenwoordigd waren. Een vergelijking met vroegere gegevens toont ook aan dat het aantalsverloop in de IJzermonding in 2002-2003 bij heel wat soorten atypisch was, met vooral in de wintermaanden merkelijk lagere aantallen dan in voorgaande jaren. Vooral het feit dat de afname zich bij de verschillende soorten op een verschillend tijdstip voordeed wijst niet op éénzelfde verantwoordelijke factor bij alle soorten. Alleen bij Bonte Strandloper en in mindere mate Tureluur viel de afname min of meer samen met invallende vorst. Voor de andere soorten is niet meteen een verklaring te vinden, mede omdat gegevens over veranderingen in voedselaanbod niet voorhanden zijn. De belangrijkste foerageergebieden in de IJzermonding zijn de Oude Marine Basis en Schorre 3. Stukken die het minst in trek zijn, zijn Schorre 2 en de Nieuwe schorre. Deze verschillen zijn wellicht te verklaren door variaties in bodemgesteldheid en voedselaanbod. Zandige stukken zoals op Schorre 2 worden immers gemeden, terwijl de Nieuwe Schorre wegens recente afgravingen waarschijnlijk nog niet voldoende gekoloniseerd werd door macrozoöbenthos. De belangrijkste hoogwatervluchtplaatsen situeren zich op de Oude marine Basis en Schorre 3. Deze gebieden waren eveneens belangrijke foerageergebieden, en veel soorten overtijen bij voorkeur dicht bij het gebied waar er het meeste voedsel te vinden is. Wat echter ook opvalt, is dat de gebieden die niet of minder geschikt zijn als foerageergebied, wel een belangrijke functie kunnen hebben als hoogwatervluchtplaats. Het gaat hier vooral om de Nieuwe Schorre en Schorre 2. Voor een aantal soorten die met hoogwater in de IJzermonding vertoeven, vormde het strand met de bijhorende strandhoofden een belangrijk foerageergebied, met name voor Steenloper, Scholekster en Bonte Strandloper. Ook de Drieteenstrandloper die zelden in de IJzermonding wordt aangetroffen, is een typische strandsoort. De aantallen watervogels in de IJzermonding tijdens de getijcyclus worden sterk bepaald door de pendelbewegingen tussen hoogwatervluchtplaatsen en foerageergebieden en dat weerspiegelde zich ook in de activiteit van de vogels. Er zijn soorten die slechts korte tijd van getijcyclus foerageren (bv. Scholekster) terwijl andere soorten gedurende het grootste deel van cyclus actief blijven (Bonte Strandloper, Tureluur, Steenloper). Grotere vogelsoorten hebben relatief een lager metabolisme, waardoor kleinere soorten meer moeten foerageren om in hun energiebehoefte te kunnen voorzien. Een analyse van de lange termijn trends toont een significante toename van Tureluur, Bonte Strandloper en Steenloper. Op kortere termijn zien we dat zowat alle belangrijke steltlopersoorten een toename kenden na de uitgevoerde natuurherstelwerken, maar deze was enkel significant voor Bontbekplevier, Bonte Strandloper en Tureluur. Dit zijn net die soorten waarvan de belangrijkste foerageergebieden in de IJzermonding zelf liggen. Dit is een goede indicatie dat het natuurherstelproject reeds zijn eerste vruchten afwerpt. Verdere monitoring zal moeten uitwijzen of deze trends zich zullen doorzetten. |