one publication added to basket [106489] | De samenhang tussen bodemgesteldheid, droogligtijd en foerageerdichtheid van vogels binnen de intergetijdenzone
Blomert, A.-M. (2002). De samenhang tussen bodemgesteldheid, droogligtijd en foerageerdichtheid van vogels binnen de intergetijdenzone. A & W Rapport, 330. Altenburg en Wymenga: Veenwouden. 40 pp.
Deel van: A & W Rapport. Altenburg en Wymenga: Veenwouden, meer
| |
Trefwoorden |
Behaviour > Feeding behaviour > Foraging behaviour Bottom Countries > Developed countries > Benelux > European union countries > Oecd countries > Western europe > Netherlands Effect Environments > Aquatic environment > Marine environment > Intertidal environment Habitats > Biotopes Inorganic compounds > Oxides > Water Motion > Tidal motion > Tides > Low tide Oceanography > Aquatic environment > Marine areas Organisms > Eukaryotes > Animals > Chordata > Vertebrates > Birds Products > Food ANE, Nederland, Westerschelde [Marine Regions] Marien/Kust |
Abstract |
Het rapport beschrijft het resultaat van een litteratuuronderzoek naar de kwantitatieve relaties tussen het voorkomen van vogels binnen de getijdenzone en twee abiotische factoren: droogligtijd en bodemgesteldheid. Een uitvoerig literatuuroverzicht leverde slechts drie publicaties met bruikbare gegevens. Binnen de intergetijdenzone is de vogeldichtheid laag in de zones die heel kort en heel lang droog liggen en maximaal in de zone die tijdens de laagwaterperiode gemiddeld 4 tot 6 uur droog ligt. Ook de relatie met de bodemgesteldheid is klokvormig: weinig vogels komen voor op zeer slikkig en zeer zandig substraat en de dichtheid is maximaal in de zone met gemengd substraat. De verspreiding van de vogels kan worden verklaard met het feit dat het voorkomen van hun voedseldieren samenhangt met de droogligtijd en de bodemgesteldheid. Daarmee is echter de verspreiding niet geheel verklaard. Sommige vogelsoorten mijden zacht slik omdat ze daar niet kunnen lopen. Andere soorten zijn daarentegen gebonden aan zacht slik omdat ze alleen daar hun voedsel kunnen vergaren. Er worden vijf voorstellen gedaan hoe het onderzoek het beste kan worden voortgezet: Ten eerste, analyseer de reeds verzamelde Waddenzee-gegevens in meer detail dan nu is gebeurd; Ten tweede, heranalyseer de relaties tussen laagwatervogeldichtheden, bodemgesteldheid en droogligtijd, gebruik makend van de gegevens bij elkaar gebracht door Van Kleunen (1999); Ten derde, gebruik de gemiddelde vogeldichtheid per lutumgehalte en droogligtijd, zoals bepaald voor de Waddenzee om op basis van de abiotische gegevens bijeen gebracht door van Kleunen (1999) de voorspelde vogeldichtheid te berekenen en die te vergelijken met de waargenomen dichtheid; Ten vierde, herhaal de laagwatertellingen uit 1990 voor de Westerschelde. |
|