one publication added to basket [17548] | Westerscheldemond 1970-2020: een morfologische blik op de toekomst
Kornman, B.A.; Arends, A.; Dunsbergen, D. (2000). Westerscheldemond 1970-2020: een morfologische blik op de toekomst. Rapport RIKZ = Report RIKZ, 2000.30. RIKZ: Den Haag. 30 pp.
Deel van: Rapport RIKZ = Report RIKZ. Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ): s-Gravenhage. ISSN 0927-3980, meer
| |
Beschikbaar in | Auteurs |
|
Documenttype: Projectrapport
|
Trefwoorden |
Earth sciences > Geology > Sedimentology Erosion River morphology ANE, Nederland, Westerschelde [Marine Regions]; ANE, Nederland, Zwin [Marine Regions] Marien/Kust |
Auteurs | | Top |
- Kornman, B.A., meer
- Arends, A., meer
- Dunsbergen, D.
|
|
|
Abstract |
In dit rapport staat de morfologische ontwikkeling van de Westerscheldemond centraal. Met kennis over de ontwikkeling van de afgelopen periode, wordt een prognose gemaakt van de zandhuishouding in de Westerscheldemond tot aan 2020. Die prognose is gebruikt om mogelijke kansen en bedreigingen te signaleren die van belang kunnen zijn bij het optimaliseren van toekomstig beheer van de Westerscheldemond. In de afgelopen twee eeuwen is het geulenstelsel in de Westerscheldemond veranderd. In het begin van de 19e eeuw waren nog 3 kenmerkende geulen in de monding aanwezig. Tegenwoordig zijn er nog 2 dominante geulen, namelijk de Scheur/Wielingen en het Oostgat. De derde geul (Deurloo) is veranderd in 2 minder duidelijke doorgangen die gescheiden worden door een bank. Het morfologische gedrag van de Westerscheldemond wordt veelal in beeld gebracht door middel van een zandbalans. Op basis van kaartmateriaal over verschillende jaren wordt bepaald of een gekozen gebied zand verliest (export) of juist bergt (import). Vervolgens worden de resultaten met elkaar in verband gebracht door de gebieden van erosie en sedimentatie aan elkaar te koppelen. Zo worden uitspraken gedaan over de eventuele zanduitwisseling tussen gebieden in de Westerscheldemond en ook de daaraan grenzende gebieden (Westerschelde, Noordzee, kusten). De zanduitwisseling is ook geïnterpreteerd in termen van veranderingen in dieptelijnen. Verschillende studies geven aan dat de Westerscheldemond in de periode 1969-1993 naast bagger- en stortactiviteiten, zand heeft verloren (115 ± 70 miljoen m³). Dit netto zandverlies is echter niet constant door de jaren heen. Begin jaren 70 is zelfs een zandtoename geconstateerd, en de grootste afname begin jaren 80 lijkt inmiddels al weer voorbij. Die variaties in de zandbalans blijken afhankelijk van menselijke ingrepen, voornamelijk baggeren/storten en kustverdedigingswerken. Maar ook natuurlijke fluctuaties, bijvoorbeeld een 18,6-jarige cyclus in het getij, of aanwezige zandgolven en erodeerbaarheid van het materiaal op de zeebodem zullen van invloed zijn. Hierdoor zal in deelgebieden van de Westerscheldemond verschillend gedrag optreden. Dat gedrag bepaalt bijvoorbeeld langs de kusten de zandsuppletiebehoefte, in de geulen de baggerbehoefte en op de platen de stortmogelijkheden. In de Westerscheldemond zijn lokaal van belang de stabiliteit van het platenstelsel, de Raan, en de stabiliteit van het huidige twee-geulenstelsel (Scheur/Wielingen en Oostgat). Voor de kust van Zeeuws-Vlaanderen zijn de zandgolven van belang en voor de kust van zuidwest Walcheren moet rekening gehouden worden met stroomresistente lagen. Voor beide kustgedeelten zijn aangebrachte harde constructies (havens, verdedigingswerken) mede bepalend voor het morfologische gedrag. Een morfologische voorspelling (in dit rapport tot aan 2020) is een interpretatie van de opgestelde zandbalans. Die interpretatie is niet eenvoudig. Het combineert kennis over het waargenomen gedrag van de Westerscheldemond met algemene uitspraken (evenwichtsrelaties) over vergelijkbare morfologische systemen. De moeilijkheid in de interpretatie zit in de beperkte geldigheid van evenwichtsrelaties in systemen die zo door de mens zijn beïnvloed. Bovendien zijn onnauwkeurigheid (en beschikbaarheid) van dieptegegevens, maar ook verandering in zeespiegelstijging en getij, aanwezigheid van slib, menselijk handelen in en rond het interessegebied van invloed. Aannames over mogelijk toekomstig menselijk handelen en over natuurlijke processen als zeespiegelstijging zijn noodzakelijk voor het maken van een morfologische voorspelling. Daartoe zijn in dit rapport een vijftal scenario's onderscheiden. Het betreft: I) voortzetting huidig beleid, II) verandering in autonome aansturing (waaronder verandering in zeespiegelstijging), III) verandering van ingrepen in de Westerschelde, IV) verandering van ingrepen in de monding en tenslotte V) een specifiek geval, namelijk een algemene verdieping van de vaarweg na |
|