De Habitat- en Vogelrichtlijn vormen samen de hoeksteen van het Europese Natuurbeleid. Dit werd opgebouwd rond twee pijlers: enerzijds het natura2000 netwerk van beschermde gebieden en anderzijds het strikte systeem van soortbescherming. Voor elke Speciale Beschermingszone moeten de lidstaten tegen 2010 instandhoudingsdoelstellingen (IHD`s) formuleren en dient er gestreefd te worden naar een gunstige staat van instandhouding van de habitattypen en -soorten. Om aan deze verplichting tegemoet te komen heeft Vlaanderen beslist eerst gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen op te maken voor heel Vlaanderen en die vervolgens te vertalen naar de afzonderlijke Speciale Beschermingszones. Dit zal gebeuren voor zowel de Habitatrichtlijn- als de Vogelrichtlijngebieden.
In dit rapport wordt aan de hand van een reeks criteria en indicatoren beschreven wat verstaan wordt onder een gunstige staat van instandhouding voor 57 die in Vlaanderen aanwezig zijn. Het gaat om 31 soorten uit bijlage I van de Vogelrichtlijn en 28 internationaal belangrijke doortrekkers of overwinteraars (de soorten die in Vlaanderen het zogenaamde 1%-criterium overschrijden). Zowel de toestand van een populatie als de kwaliteit van de leefomgeving kunnen aan de hand van de indicatoren getoetst worden aan weloverwogen drempelwaarden die aangeven vanaf wanneer er sprake is van een gunstige staat van instandhouding. De keuze van de indicatoren en de bijhorende drempelwaarden in de beoordelingstabellen van dit rapport is gebaseerd op hun objectiviteit (nationale en internationale literatuur), eenduidigheid, praktische bruik- en meetbaarheid en de volledigheid waarmee ze de ecologie van de soorten beschrijven. Ook hun relevantie voor Vlaanderen werd hierbij in overweging genomen.
Het doel van dit rapport is eerst en vooral een instrument aan te reiken om de lokale staat van instandhouding van de soorten in de Speciale Beschermingszones te evalueren. Met die kennis kunnen in een volgende stap per gebied de instandhoudingsdoelstellingen opgesteld worden, rekening houdend met de streefdoelen die op niveau Vlaanderen van kracht zijn (zie ontwerprapport gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen). Uiteindelijk kunnen deze instandhoudingsdoelstellingen dan, met de informatie uit onderliggend rapport, ook concreet vertaald worden naar instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn om de lokale populaties te herstellen, te versterken en te beheren. Dit rapport kan tevens een aanzet geven tot een monitoringsmethodiek voor elk van de soorten. Elke lidstaat is immers verplicht om op zesjaarlijkse basis te rapporteren over de evolutie van de staat van instandhouding.
Dit rapport is dan ook een belangrijke schakel in heel het proces dat moet leiden tot een waardevol netwerk van natuurgebieden waarin soorten in duurzame populaties kunnen leven, in Vlaanderen en Europa.