one publication added to basket [5837] | Intertidale hyperbenthische gemeenschappen van zandstranden
Lock, K. (1996). Intertidale hyperbenthische gemeenschappen van zandstranden. MSc Thesis. Universiteit Gent. Mariene Biologie. Instituut voor Dierkunde. Vakgroep Morfologie, Systematiek en Ecologie: Gent. 95 pp.
|
Beschikbaar in | Auteur |
|
Documenttype: Doctoraat/Thesis/Eindwerk
|
Abstract |
Met een handslee werd een zomer- en een wintersituatie van het intertidaal hyperbenthos van zandstranden bemonsterd. Voor iedere staalnamecampagne werden 10 stations onderzocht en in de zomer werden bovendien op twee plaatsen stalen genomen aan de Noord-Franse kust. Mysidacea zijn zowel qua densiteitals qua biomassa de belangrijkste vertegenwoordigers van het hyperbenthos. Andere belangrijke groepen zijn Decapoda, Pisces, Amphipoda, Annelida, Coelenterata en Copepoda. Met de verschillende genieenschapsanalyses werden de zomer- en de winterstalen duidelijk van elkaar gescheiden. De Noord-Franse stalenweken sterk af van de overige stalen. Pe overige stalen kunnen per seizoen opgedeeld worden in een rijke en een arme gemeenschap. In de zogenaamde rijke gemeenschappen en de Franse gemeenschap waren de densiteiten en de diversiteit hoger dan in de zogenaamde arme stalen. Tijdens de zomer was Mesopodopsis slabberi vaak zeer abundant terwijl Schistomysis kervillei en S. spiritus grote densiteiten bereikten in de winter. Het was hierbij opmerkelijk dat de populatie-opbouw voor een soort sterk kon verschillen naargelang de staalnameplaats. Voor elke soort werd er een positieve correlatie gevonden tussen de lengte van de graviede vrouwtjes en het aantal embryo's in hun marsupium. Het nauplius-stadium bracht altijd de grootste tijd door in het marsupium, het embryonaal stadium een kleinere periode en het postnauplius-stadium nog korter. Voor beide soorten van het geslacht Schistomysis was het aantal postnauplius-stadia in het marsupium significant lager dan het aantal embryonale stadia. De intramarsupiale sterfte voor deze soorten was in het intertidaal trouwens veel hoger dan de waarden die Mauchline (1980) berekende, wat zou kunnen te wijten zijn aan de extreme condities in het intertidaal. Diurnale patronen: In Zeebrugge werd een dagcyclus uitgevoerd om de diurnale patronen van het intertidaal hyperbenthos te bestuderen. Hiervoor werden er om het uur stalen genomen met een handslee. Mysidacea waren de abundanste groep maar Decapoda en Pisces vormden veruit het grootste aandeel wat de biomassa betreft. Ook Coelenterata, Isopoda en Cumacea bereikten hoge densiteiten. Er konden Vier gemeenschappen onderscheidenworden door middel van klassificatie en ordinatie. Een eerste opdeling werd gemaakt tussen de dagstalen en de nachtstalen, waarbij de lichtintensiteit een belangrijke parameter was bij een directe gradientenanalyse. Beide gemeenschappen werden op hun beurt opgedeeld in een eb- en een vloedsituatie. Hier was de getijhoogte een belangrijke omgevingsvariabele bij een directe gradientenanalyse. De soortenrijkdom was bij vloed steeds lager dan bij eb terwij de nachtstalen een grotere diversiteit hadden dan de dagstalen. |
|