one publication added to basket [659] | De betekenis van het zout- en silicaatgehalte in Nederlandse kustwateren voor het zeegrasareaal: eindrapport 1998
Kamermans, P.; Hemminga, M.A.; de Jong, D.J. (1998). De betekenis van het zout- en silicaatgehalte in Nederlandse kustwateren voor het zeegrasareaal: eindrapport 1998. BEON Rapport = BEON-report, 98(5). RIKZ: Den Haag. 36 pp.
Deel van: BEON Rapport = BEON-report. Programma Bureau BEON: Den Haag. ISSN 0924-6576, meer
|
Beschikbaar in | Auteurs |
|
Documenttype: Projectrapport
|
Abstract |
De mondiale achteruitgang van zeegrasvelden wordt over het algemeen toegeschreven aan toegenomen eutrofiëring en turbiditeit van het water. Echter, zeer recent zijn door analyse van lange termijn gegevens, die sedert de zeventiger jaren verzameld zijn, tot dusver onopgemerkte verbanden gelegd tussen een tweetal omgevingsfactoren en het voorkomen van zeegras. De nu beschibare gegevens wijzen erop dat een verhoogde saliniteit (boven circa 17 g Cl. l-1 = 31 psu of pro mille) leidt tot een achteruitgang van de diverse zeegraspopulaties in Nederland: stabiele populaties van Groot zeegras (Zostera marina) in de Nederlandse kustwateren zijn vrijwel uitsluitend nog te vinden op plaatsen waar zoetwateruitstromingen plaatsvindt. Daarenboven is er een sterke correlatie gevonden tussen het silicaathehalte in het water en het zeegrasareaal in de Grevelingen. Deze onderzoeksgegevens suggeren dat zowel een matig zoutgehalte als de beschikbaarheid van silicaat in de waterfase voorwaarden zijn voor vitale zeegraspopulaties en vergroting van het zeegrasareaal.De resultaten van de groei-experimenten bij verschillende zoutgehalten geven aan dat Z. marina gekweekt bij een lager zoutgehalte dan het huidige zoutgehalte in de Grevelingen een grotere vitaliteit heeft dan de planten die opgroeien onder omstandigheden met een hoog zoutgehalte (32 psu). Bij een laag zoutgehalte (22 psu) werder meer scheuten en bladeren per plant gevormd, was de bovengrondse productie hoger en werd meer ondergrondse-biomassa gevormd. De meerjarige zeegraspopulatie in de Grevelingen is afhankelijk van vegetatieve voortplanting door middel van het vormen van nieuwe scheuten en het overwinteren van scheuten en ondergrondse-biomassa. Dit in tegenstelling tot een éénjarige populatie, die als de omstandigheden gunstig zijn, ieder jaar opnieuw uit zaden kan ontstaan. De vorming van meer scheuten en ondergrondse-biomassa, zoals gevonden voor Z. marina gekweekt bij een laag zoutgehalte, kan dus gunstig zijn voor het vergroten van het zeegrasareaal.De resultaten van de groei-experimenten bij verschillende silicaatgehalten laten zien dat het verhogen van het silicaatgehalte (van ongeveer 5 µM naar 70-100µM) geen effect had op de groei van Z. marina. Een verlichting van de zoutstress door verhoging van de silicaatbeschikbaarheid is niet aangetoond met de klimaatkamer-experimenten. Het silicaatgehalte van het water is van invloed op de hoeveelheid en het type epifyt dat groeit op Z. marina bladeren. Bij hoge silicaatgehaltes was de epifytenbelasting lager en bestond ze voornamelijk uit diatomeeën. Een eventuele rol van door silicaat gereguleerde epifyten lijkt echter onwaarschijnlijk, omdat verschillen in groei van het zeegras niet werden gevonden.Door een relatief hoog zoutgehalte van het water zijn de planten in een relatief slechte conditie. Ze zijn daardoor waarschijnlijk gevoeliger voor hydrodynamiek. Dit zou de oorzaak kunnen zijn waarom het zeegras geleidelijk verdwijnt uit de pure zandbodems, omdat deze te weinig stabiel zijn. De planten worden teruggedrongen tot de meer geconsolideerde bodems, omdat ze daar minder energie hoeven te steken in sterke en grote wortelstokken. Aangeslagen op het zeegras, zoals meer groenwieren in de zeegrasvelden door eutrofiëring of meer vraat (m.n. van ondergrondse delen) door Rotganzen, kunnen niet of slechts moeizaam worden gepareerd door de slechte groeimogelijkheden en verminderde zaadkieming.Herstel van de zeegraspopulatie in de Nederlandse kustwateren zou kunnen worden bevorderd door het zoutgehalte in de wateren te verlagen. Een andere mogelijkheid is om een niet-estuariene populatie die niet gevoelig is voor hoge (zuiver mariene) zoutgehaltes te gebruiken voor herintroductie. Deze zal van elders moeten worden aangevoerd en dit betekent de introductie van een gebiedsvreemd ecotype. |
|