Toxische algen tussen Noordwijk- en Terschelling-raai: eindrapport van het BEON project: opsporing en detectie van toxische algenbloeien (OTAB)
Peperzak, L.; Zevenboom, W.; Dijkema, R.; Schol, C.; Vrieling, E.G.; Snoeijer, G.J.; Gieskes, W.W.C. (1995). Toxische algen tussen Noordwijk- en Terschelling-raai: eindrapport van het BEON project: opsporing en detectie van toxische algenbloeien (OTAB). BEON Rapport = BEON-report, 95(14). RIKZ: Den Haag. 66 pp.
Deel van: BEON Rapport = BEON-report. Programma Bureau BEON: Den Haag. ISSN 0924-6576, meer
|
Auteurs | | Top |
- Peperzak, L., meer
- Zevenboom, W.
- Dijkema, R.
- Schol, C.
|
- Vrieling, E.G.
- Snoeijer, G.J.
- Gieskes, W.W.C.
|
|
Abstract |
In 1994 werd door de 4 Nederlandse instituten die zich bezighouden met monitoring en detectie van toxische algen samengewerkt in het BEON project OTAB. Deze 4 instituten zijn het Rijksinstituut voor Kust en Zee/R/KZ en de Directie Noordzee (DNZ) van Rijkswaterstaat, het Rijksinstituut voor Visserij Onderzoek (RIVO-DLO) en de afdeling Mariene Biologie van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Dit unieke samenwerkingsverband bood de mogelijkheid kennis te nemen van elkaars methoden en technieken die kunnen worden gebruikt voor de Opsporing en detectie van Toxische AlgenBloeien (OTAB). Hiertoe werden, naast plenaire vergaderingen, ook gezamenlijke bemonsteringen en planktonanalyses uitgevoerd. Verschillende technieken werden aan interkalibraties onderworpen. Hieruit vloeide o.a. de aanbeveling uit om niet met planktonnetten te monsteren, en om de monsters te fixeren met methanal (formaline; 0,2% eindconcentratie). De detectielimiet van de gebruikte telmethode was ca. 50 cellen/liter: 1000 ml monster concentreren tot ca. 100 ml, hiervan 2 ml submonster tellen. Indien de concentratie cellen in het monster < 1 000/liter is ( < 20 cellen geteld in het submonster) dan is een duplo telling een minimum noodzaak; een goede betrouwbaarheid wordt bereikt als er in totaal ~ 200 cellen geteld worden ( ~ 2 submonsters). Omdat er in 1994 twee continue mooring-projecten plaatsvonden in de Noordzee, is daar door OT AB op aangesloten om zo een goed beeld te kunnen krijgen van het effect van fysische variabelen op het ontstaan van toxische algenbloeien. Het punt Noordwijk 10 is representatief voor de kustzóne; mooring i.h.k.v. MAST*PROFILE. De locatie Terschelling 135 is representatief voor het centrale deel van de Nederlandse Noordzee; mooring i.h.k.v. Integrated North Sea Program (INP). Na analyse van de resultaten bleek dat wekelijkse scheepsbemonsteringen voldoende zijn voor het monitoren van toxisch fytoplankton in de kustzóne. Verschillende detectietechnieken, waaronder de nog in ontwikkeling zijnde immunochemische labelling van toxische algen (RIKZ-RUG project DETOXA), werden op monsters van NW10 en TS135 toegepast. De verschillen in fysische en chemische variabelen tussen NW10 en TS135 worden in dit rapport eveneens behandeld, evenals de verschillen in het voorkomen van toxisch fytoplankton. Een groot aantal extra metingen in een 3000 km2 groot gebied werd uitgevoerd in de zomer van 1994. Er werd namelijk een massale bloei geconstateerd voor de Hollandse kust van de toxische alg Dinophysis acuminata. Het gevaar bestond dat deze bloei ten gevolge van de noordwaartse residustroming in de Waddenzee zou terecht komen. Voor een deel was dit inderdaad het geval; de mosselvisserij werd gedurende korte tijd stilgelegd. Het rapport eindigt met een aantal conclusies en aanbevelingen, waarvan er een aantal al in 1995 in praktijk gebracht zijn. De hoofddoelstelling van het project was om te onderzoeken of bloeien van toxisch fytoplankton al in een vroegtijdig stadium konden worden gedetecteerd. T.a.v. deze en de andere doelstellingen wordt het volgende geconcludeerd: 1 .Potentieël toxische algen zijn in lage concentraties te meten vóórdat een bloei optreedt. Van groot belang is hierbij dat de monsterfrequentie hoog genoeg is, d.w.z. minimaal 1x per week. 2. De immunochemische labelling van toxische algen is een snelle methode voor de identificatie van toxisch fytoplankton. Er zijn echter geen immunolabels voor alle in de Noordzee voorkomende toxische soorten. Meer onderzoek is nodig om te komen tot een routinematig gebruik van deze labels in de monitoring. 3. Wekelijkse bemonsteringen van fytoplankton, en van chemische en fysische variabelen in de waterkolom, lijken voldoende om een eerste indruk te krijgen van die factoren die een rol spelen bij het begin van een potentieël toxische algenbloei. De Dinophysis-bloei voor de Hollandse kust bijvoorbeeld, kon gerelateerd worden aan de veranderingen in de watertemperatuur en de waterkolom-stratificatie. Voor de Oestergronden, waar een wekelijkse bemonstering logistiek moeilijk is, is een continue mooring van meetapparatuur mogelijk een alternatief . Bovenstaande conclusies leiden er toe voor te stellen de monitoring van plaagalgen te concentreren op een aantal karakteristieke locaties in de Noordzee, de Waddenzee en de estuaria en om deze locaties met een hoge frequentie te bemonsteren. De monsterverwerking dient snel te zijn en daarom is het gebruik van moderne technieken als immunolabelling noodzakelijk. Eveneens dient de rapportage te worden versneld. Zodoende moeten risicovolle situaties direct onder de aandacht van bijvoorbeeld de waterbeheerder gebracht kunnen worden. Ten slotte is er, naast de algen-concentratiemetingen, ook onderzoek nodig naar de factoren die bepalen of een potentieël toxische alg ook daadwerkelijk toxinen produceert. Een mogelijkheid is om naast bovengenoemde metingen ook de toxinen te bepalen, bijvoorbeeld in speciaal daarvoor in zee uitgehangen mosselen (Actieve Biologische Monitoring). Voor een meer beleidsgerichte aanpak van de problematiek, bijvoorbeeld voor de modellering van toxische algenbloeien, is o.a. meer autecologisch onderzoek gewenst. |
|