Overslaan en naar de inhoud gaan
Publicaties | Personen | Instituten | Projecten
[ meld een fout in dit record ]mandje (0): toevoegen | toon Print deze pagina

Inventarisatie van macrozoobenthos in de Voordelta: dichtheden voor de najaarstocht van 1984 en de voorjaarstocht van 1985
Seip, P.A.; Brand, R. (1987). Inventarisatie van macrozoobenthos in de Voordelta: dichtheden voor de najaarstocht van 1984 en de voorjaarstocht van 1985. NIOZ-rapport, 1987(1). Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee: Texel. 36, 106 pp.
Deel van: NIOZ-rapport. Netherlands Institute for Sea Research (NIOZ): Den Burg. ISSN 0923-3210, meer
Peer reviewed article  

Beschikbaar in  Auteurs 

Trefwoord
    Marien/Kust

Auteurs  Top 
  • Seip, P.A.
  • Brand, R.

Abstract
    In het kader van het Voordelta-onderzoek (zie inleiding en fig. 1) is er een bodemdiereninventarisatie uitgevoerd. Er zijn 3 tochten gehouden: najaar 1984, voorjaar 1985 (1985-1) en najaar 1985 (1985-2). In dit rapport komen de dichtheden van de eerste en de tweede tocht aan de orde. In het (sublitorale) onderzoeksgebied, dat een oppervlakte heeft van ca. 1200 km², zijn 125 soorten aangetroffen, die zijn vermeld in tabel 1. De 14 meest algemene soorten (vgl. tabellen 16 en 27) zijn: -de borstelwormen Scoloplos armiger, Nephtys hombergii, Nephtys cirrosa, Magelona papillicornis, Spiophanes bombyx, Spio filicornis en Capitella capitata; -de vlokreeftjes Bathyporeia elegans en Urothoe poseidonis; -de tweekleppigen Spisula subtruncata, Tellina fabula en Macoma balthica; -de zeester Ophiura texturata en -de groep snoerwormen (Nemertinea). De werkwijze is samengevat in figuur 2: de bemonsteringsstrategie werd aangepast aan de resultaten van de voorafgaande tocht. Bij TWINSPAN-classificatie van dichtheidsgegevens van 1984 bleek een ruimtelijke patroon te onderscheiden van, qua bodemdierensamenstelling en dichtheden, op elkaar gelijkende (64) stations. Dit maakte een strata-indeling (6 strata) op basis van bodemdierengegevens mogelijk. Bij de aanvang project kon dit op basis van de beschikbare bodem- of bodemdiergegevens nog niet gebeuren. Bij de tweede tocht is vervolgens een "stratified random"-bemonstering uitgevoerd om de dichtheden per stratum goed te kunnen schatten. Er zijn betrouwbaarheidsintervallen voor de geometrisch gemiddelde dichtheid berekend. De gegevens zijn log-getransformeerd, vervolgens is het gemiddelde bepaald van de waarnemingen en is deze waarde terug-getransformeerd voor de strata afzonderlijk en voor het gehele gebied (zie tabel 27, de figuren 29 t/m 35 en de figuren van bijlage 4a). Er werd een sterke correlatie tussen de geometrisch gemiddelde dichtheid en de frequentie van de soort gevonden (zie 4 en 6). Bij de vergelijking van de TWINSPAN-classificatie van de gegevens van de eerste twee BOVO-tochten werden vergelijkbare ruimtelijke patronen ontdekt, a.h.w. stabiele zonatie (zie figuren 25 t/m 28). De strata-indeling, die uit de tweede tocht is afgeleid en voor de derde tocht is gebruikt, is verfijnd (10 strata) t.o.v. de voorgaande strata-indeling (6 strata) op basis van de eerste tocht (zie overlays 1 en 2). De noordelijke strata (fijn zand met een laag-middelmatig slibgehalte) zijn relatief rijk aan soorten en individuen per monster (zie figuur 52 en 53). De Westerscheldemonding (met hoge slibgehaltes in de in hoofdzaak fijnzandige bodem en hoge zwevend stofgehalten in de waterkolom) en delen van de Oosterscheldemonding (waar i.v.m. hoge stroomsnelheden lage slibgelhaltes in de middelmatig grof-zandige bodem worden gevonden) lieten in 1984 en 1985-1 weinig soorten en individuen per monster zien (zie figuren 23 en 24). Per stratum wordt een abiotische beschrijving gegeven (zie 3 en tabel 9). Per soort is op grafische wijze gezocht naar correlaties met gemeten bodemfactoren en de diepte en is de ecologische verspreiding onderzocht op basis van gegevens van de tweede tocht (zie 5 en bijv. de figuren 38, 41 en 45). Op de gehele dichtheden-dataset (1984 en 1985-1 apart) is een ordinatie-techniek (DECORANA) toegepast en is gezocht naar rangorde-correlaties met de gemeten bodemfactoren en met de diepte (zie 2.5). Deze bleken statistisch significant gecorreleerd te zijn met een of meer van de DECORANA-ordinatie-assen (zie 5). Zeer hoge correlaties werden gevonden met het slibgehalte (en de groep daarmee gecorreleerde variabelen) (zie tabel 26 en fig. 49). In verband met het toepassen van verschillende technieken bij de bemonstering (Reineck-box corer en Van Veen-happer), zijn deze onderling vergeleken op penetratie-diepte en dichtheidsschattingen voor bodemdieren (zie 2). De box-corer penetreerde (gem. 26 cm) aanzienlijk dieper dan de Van Veen-happer (g

Alle informatie in het Integrated Marine Information System (IMIS) valt onder het VLIZ Privacy beleid Top | Auteurs