Seizoenale en ruimtelijke patronen in de hyperbenthische gemeenschap van de Westerschelde
Dewicke, A. (1991). Seizoenale en ruimtelijke patronen in de hyperbenthische gemeenschap van de Westerschelde. MSc Thesis. University of Gent, Zoology Institute, Marine Biology Section: Gent. 119 pp.
|
Beschikbaar in | Auteur | Datasets |
|
Documenttype: Doctoraat/Thesis/Eindwerk
|
Abstract |
De Westerschelde is een estuarium dat gekenmerkt wordt door een belangrijke saliniteitsgradiënt. De hyperbenthische fauna (die organismen die in de waterkolom leven, net boven de bodem), werd langsheen deze gradiënt bemonsterd. Er werden 14 lokaties onderzocht in 3 seizoenen (april, augustus en december). De hyperbenthische fauna kan opgesplitst worden in het tijdelijke en het permanente hyperbenthos. Aasgarnalen zijn de belangrijkste vertegenwoordigers van het permanente hyperbenthos, zowel qua densiteit als biomassa. Andere belangrijke groepen zijn isopoden en amphipoden. De hoogste densiteiten en biomassa's worden bereikt in de zomer. In de maand december is het hyperbenthos nog aanwezig, maar in veel mindere mate. De biomassa/densiteit verhouding is opvallend groter in april in vergelijking met de andere maanden. Het tijdelijk hyperbenthos bestaat hoofdzakelijk uit krabbelarven, viseieren en vislarven, die vooral in de lente aanwezig zijn. De distributie van de organismen langs het estuarium is vooral afhankelijk van saliniteitspreferentie en -tolerantie. Voor meer planktonische organismen speelt de stroming en getijdenwerking ook een grote rol. In het estuarium zijn duidelijk soortengemeenschappen te onderscheiden. In het oostelijk deel is er een "estuariene" gemeenschap aanwezig. Naarmate men stroomafwaarts gaat, worden geleidelijk aan de typisch estuariene soorten vervangen door meer mariene soorten, die uiteindelijk een typisch mariene gemeenschap vormen voor de monding. De soortengemeenschappen aan de monding zijn het meest divers en zijn gekenmerkt door lage densiteiten en biomassa's. De estuariene fauna daarentegen is zeer weinig divers, densiteiten en biomassa's van de aanwezige soorten zijn zeer hoog. De soortengemeenschappen tonen niet alleen een ruimtelijk verloop, ook temporeel volgen verschillende gemeenschappen elkaar op. Telkens domineren één of twee aasgarnalensoorten die elkaar ruimtelijk en temporeel vervangen. Uit de CCA-analyses blijkt dat er een sterke korrelatie is tussen de soortengemeenschappen en de saliniteit/extinctie gradiënt. Naast de eigen biologie die de soorten binnen een gemeenschap karakteriseert, hebben veel soorten inderdaad een preferentie voor saliniteit, een variabele die bepalend is voor het voorkomen van veel biota's in het estuariene ecosysteem . Tenslotte werd de populatiestruktuur van een aantal aasgarnalen bestudeerd. In april werd de overwinterde generatie aangetroffen die bestaat uit grote adulten. In de augustuspopulatie zijn alle levensstadia talrijk vertegenwoordigd, de adulten zijn vlugger matuur en worden minder groot. In december bestaat de populatie hoofdzakelijk uit juvenielen en subadulten die langzaam matuur worden en gaan overwinteren. De grote afmetingen van de aprilpopulatie zijn de verklaring voor het feit dat de biomassa/densiteit verhouding in deze maand zeer groot is. |
Datasets (2) |
- Beyst, B.; Fockedey, N.; Hostens, K.; Mees, J.; Marine Biology Research Group - Ugent: Belgium; (2004): Ecological hyperbenthic data of the Scheldt estuary: historical data (1988-2001). Marine Data Archive., meer
- Fockedey, N.; Mees, J.; Marine Biology Section - Ugent; (2003): Mysid shrimp populations in the Scheldt estuary., meer
|
|