Onderzoek aan spiering als oorzaak van het voorkomen van groepsgewijs vissende meeuwen in de Waddenzee, met systematische en populatie-dynamische gegevens over de spiering Osmerus eperlanus L
Krijgsman, J.A. (1971). Onderzoek aan spiering als oorzaak van het voorkomen van groepsgewijs vissende meeuwen in de Waddenzee, met systematische en populatie-dynamische gegevens over de spiering Osmerus eperlanus L. Interne verslagen Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee, 1971(10). Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee: Texel. 58 pp.
Deel van: Interne verslagen Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee. Nederlands Insituut voor Onderzoek der Zee: Texel. , meer
| |
Abstract |
Van 1-8-70 tot 31-3-71 werd onderzoek verricht naar de oorzaak van het in de Waddenzee optredende verschijnsel van vissende meeuwen en naar systematische en populatie-dynamische aspecten van de spiering uit de Waddenzee en het IJsselmeer. Het verschijnsel van groepsgewijs vissende kokmeeuwen bleek veroorzaakt te worden door in het oppervlaktewater komende spieringen. Dit wordt veroorzaakt door: turbulentie in de spuistroom bij de spuisluizen van de Afsluitdijk, waardoor uit het IJsselmeer gespuide spieringen aan de oppervlakte gebracht worden en door schrikreacties van de spieringen in de geulen, welke veroorzaakt worden door sterke veranderingen van het zoutgehalte, waardoor spieringen naar de oppervlakte komen. In aquaria bleken spieringen iedere verandering van het zoutgehalte te mijden en werden schrikreacties waargenomen. Een methode om de leeftijd en groeisnelheid aan de hand van de schubben te bepalen werd beschreven. Het overgrote deel van de gevangen spieringen was van de 0-groep, dus nog geen jaar oud. De populatiedichtheid in het IJsselmeer was groot. Het aantal spieringen bedroeg in september 1970 waarschijnlijk mer dan drie miljard. In de Waddenzee bleek de populatiedichtheid sterk te variëren. Het aantal spieringen werd geschat op 10 tot 30 miljoen. De spiering uit het IJsselmeer en uit de Waddenzee was voor 98 tot 99% besmet met cysten van metacercariën van de parasiet Cotylurus erraticus (Rudolphi, 1809). Grote spieringen uit de Texelstroom waren meestal niet besmet. Er bleken een viertal argumenten te zijn om twee variëteiten te onderscheiden, nl. een snelgroeiende tot ongeveer 30 cm lang wordende variëteit, en een kleinblijvende, slechts 10 tot 12 cm lang wordende variëteit. |
|