Using habitat classification systems to assess impacts on ecosystems: Validation of the ZES.1 for the Westerschelde
van Wesenbeeck, B.K.; Holzhauer, H.; Troost, T. (2010). Using habitat classification systems to assess impacts on ecosystems: Validation of the ZES.1 for the Westerschelde. Deltares: The Netherlands. 45 pp.
| |
Beschikbaar in | Auteurs |
|
Documenttype: Eindrapport
|
Trefwoorden |
Aquatic communities > Benthos Bottom fauna > Benthos Communities > Aquatic communities > Benthos ANE, Nederland, Westerschelde [Marine Regions] Marien/Kust |
Auteurs | | Top |
- van Wesenbeeck, B.K., meer
- Holzhauer, H., meer
- Troost, T.
|
|
|
Abstract |
Voor het onderzoeksprogramma LTV O&M (Lange Termijn Visie Onderzoek en Monitoring) in de Westerschelde, is een validatie van het Zoutewateren Ecotopen Stelsel (ZES.1), uitgevoerd. Deze validatie heeft op twee verschillende niveaus plaats gevonden. Als eerste is de hiërarchische volgorde van de abiotische parameters, zoals gebruikt in het ZES.1, onderzocht met behulp van een CCA. Hiervoor is gebruik gemaakt van benthos data en abiotische data. De laatste is in sommige gevallen gemeten in het veld en in andere gevallen voorspeld met behulp van modellen. Vervolgens zijn mogelijke splitsingswaarden tussen klassen verkend door voor elke abiotische variabele de meest optimale splitsingwaarde te bepalen.Het belang van de verschillende abiotische variabelen hangt samen met de schaal waarop wordt gekeken. In deze studie wordt op estuarium schaal gekeken en dan blijkt zoutgehalte de meest bepalende factor te zijn bij het verklaren van de soortensamenstelling. Zout wordt op de voet gevolgd door stroomsnelheid. Slibgehalte en diepte blijken minder gewicht in de schaal te leggen. Dit komt wat betreft het zoutgehalte goed overeen met eerdere studies. Stroomsnelheid wordt in andere onderzoeken niet altijd meegenomen als potentieel structurerende factor. Dit heeft tot gevolg dat diepte een belangrijke factor wordt, omdat diepte en stroomsnelheid nauw met elkaar verbonden zijn. Zo zijn de stroomsnelheden vaak het hoogst in de diepe geulen. De waarden van de abiotische parameters die nu worden gebruikt voor het onderscheiden van verschillende ectopen zijn in dit rapport voor het eerst kwantitatief getest. Hieruit komen waarden die meestal redelijk in de buurt liggen bij de waarden zoals die momenteel in het ZES.1 staan. Echter, omdat de waarden wel afwijken wordt aanbevolen om met de nieuwere abiotische en biotische data (in 2008 zijn ecotopenkaarten gemaakt) nogmaals dezelfde analyse uit te voeren. Pas daarna zou besloten kunnen worden om voor de Westerschelde deze waarden aan te passen. |
|