SitueringIn het streefbeeld van de LTV 2030 – Schelde-estuarium worden intergetijden- en ondiepwatergebieden als belangrijke fysieke systeemkenmerken van de Westerschelde omschreven. Vanuit de ecologie (met name het bodemleven en daarvan afhankelijke hogere trofische niveaus zoals vissen en vogels) stelt het streefbeeld dat laagdynamische ondiepwatergebieden en intergetijdengebieden het meest interessant zijn. Lage dynamiek resulteert immers in slibrijke, voedselrijke ondiepwater- en intergetijdengebieden. Over de eigenlijke natuurwaarde van met name de ondiepwatergebieden het voorkomen ervan in de Westerschelde is echter weinig bekend.
Doel van de studie
Het doel van de studie is na te gaan welke relatie er bestaat tussen de fysische, sedimentologische (abiotiek) en ecologische (biotiek) karakteristieken in de Westerschelde en te komen tot een classificatie van ondiepe subtidale gebieden in de Westerschelde volgens hun ecologische kenmerken. Hierbij werd, wegens het beschikbaar zijn van een uitgebreide dataset uit het project “Alternatieve stortlocaties in de Westerschelde: pilootproject Walsoorden”, gefocust op het gebied rond de plaat van Walsoorden. Uit eerdere analyses bleek dat binnen een beperkt gebied er een uitzonderlijke en onverwachte diversiteit kan bestaan van bodemvormen. Tevens is gebleken dat er ook seizoenale variaties bestaan in de bodemvormen. Dit, gekoppeld met de variaties in de ecologie (en mogelijk sedimentologie), werd binnen deze opdracht onderzocht.
Resultaten
De analyse van de bodemvormen heeft aangetoond dat er een grote variabiliteit bestaat binnen het studiegebied: van een quasi vlakke bodem (hoogte < 5 cm, lengte < 10 m) tot grote duinen (hoogte > 150 cm, lengte > 30 m). Daarnaast is er een seizoenale variatie waarbij voor de zones gelegen in de stroomluwte van de platen de bodemvormen in de zomer kleiner zijn dan in de winter.De waterbeweging bleek slechts een beperkte verklaring te geven voor de dominantie van de bodemvormen. Er bleek geen éénduidige relatie aanwezig te zijn tussen de grootte van de bodemvormen en de stroomsnelheidskarakteristieken.
Bij de doorvertaling naar het voorkomen van bodemdieren, werd een relatie gevonden tussen de waterbeweging en de ecologische rijkdom. Hiervoor werd een methodiek ontwikkeld die een optimale scheiding bekomt tussen “rijke” en “arme” bodemdiergemeenschappen op basis van omgevingsvariabelen. Voor de waterbeweging blijkt de tijdsduur (over één getij) dat de snelheid groter is dan 65 cm/s bepalend te zijn voor het al dan niet voorkomen van bepaalde bodemdiergemeenschappen. Indien deze tijdsduur beneden 100 minuten blijft, is er sprake van een ecologisch rijke bodemdiergemeenschap; indien deze tijdsduur 300 minuten overschrijdt, is er sprake van een ecologisch armere bodemdiergemeenschap. Naast deze tijdsduur is ook de diepte een significante factor in het bepalen van de rijkdom van de bodemdiergemeenschap.
Eindproducten project
Plancke Y, Vos G, De Mulder T, Mostaert F. 2009. Habitatmapping - deelrapport 1: classificatie op basis van bodemvormen en hydrodynamica. WL Rapporten, Mod 754-06. Waterbouwkundig Laboratorium. Antwerpen, België.
Ysebaert T, Plancke Y, Bolle L, De Mesel I, Vos G, Wielemaker A, Van der Wal D, Herman PMJ. 2009. Habitatmapping Westerschelde – Deelrapport 2: Ecologie en ecotopen in het subtidaal van de Westerschelde. Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW), Centrum voor Estuariene en Mariene Ecologie, Yerseke.