Eolisch zandtransport: terreinmetingen t.b.v. kalibratie van een multispectraalcamera
Puystjens, G.; Weymeis, M. (2012). Eolisch zandtransport: terreinmetingen t.b.v. kalibratie van een multispectraalcamera. MSc Thesis. KHBO: Oostende. 119, 117 pp.
|
Beschikbaar in | Auteurs |
|
Documenttype: Doctoraat/Thesis/Eindwerk
|
Trefwoorden |
Transport > Sediment transport > Eolian transport ANE, België, Belgische kust [Marine Regions] Marien/Kust |
Auteurs | | Top |
- Puystjens, G.
- Weymeis, M.
|
|
|
Abstract |
In het kader van een betere kustbescherming wenst de Dienst MDK van de Vlaamse Overheid de aantastingsmechanismen van de kust in kaart te brengen. Eén van deze erosieprocessen is het eolisch zandtransport. Het MDK heeft verschillende projecten op punt gezet, die aan de hand van nieuwe digitale apparatuur nauwkeurig deze erosieprocessen opmeet. Ter hoogte van het gebouw van de KHBO te Oostende wordt het zandtransport opgemeten met behulp van MWAC’s. Deze metingen leveren gegevens, welke zullen gebruikt worden om een multispectraalcamera, die tevens het zandtransport opmeet en begroot, te calibreren. De veldmetingen werden uitgevoerd met negen catchers, met elk vijf MWAC’s op verschillende hoogtes. Hierbij werd steeds zo laag mogelijk bij het strandoppervlak gemeten. Daarop volgend worden verschillende invloedsparameters onderzocht om het eolisch zandtransport aan de hand van formules te kunnen voorspellen. Uit voorlopige data volgt dat de windsnelheid een cruciale rol speelt in dit proces, samen met de windrichting en het vochtgehalte van de oppervlaktelaag van het strand. Het saltatieproces van de korrels start bij windsnelheden van 5.5 m.s-1 en een voldoend laag watergehalte (<1 %). De windrichtingen ONO en WZW veroorzaken het meest eolisch zandtransport, op basis van de veldlengtes. Uit verschillende theoretische formules, bleek de vergelijking van Bagnold het dichtste aan te leunen bij de meetwaarden (gemiddelde procentuele afwijking van 56 procent). De verschillen tussen de theoretische en praktische waarden zijn het gevolg dat invloedsparameters zoals windrichting en watergehalte van de oppervlaktelaag niet in rekening worden gebracht. Mits een aanpassing van een empirische constante (C = 3.53), kan het verschil tussen theorie en praktijk verminderd worden (gemiddelde procentuele afwijking van 20 procent). |
|