Intertidal sediments and benthic animals of Roebuck Bay, Western Australia
Pepping, M.; Piersma, T.; Pearson, G.; Lavaleye, M.S.S. (1999). Intertidal sediments and benthic animals of Roebuck Bay, Western Australia. NIOZ-rapport, 1999-3. NIOZ: Texel. 212 pp.
Deel van: NIOZ-rapport. Netherlands Institute for Sea Research (NIOZ): Den Burg. ISSN 0923-3210, meer
| |
Auteurs | | Top |
- Pepping, M.
- Piersma, T., meer
- Pearson, G.
- Lavaleye, M.S.S., meer
|
|
|
Abstract |
Roebuck Bay, dat vlakbij Broome in noordwestAustralië is gelegen, is met zijn uitgestrekte getijdegebieden een van de belangrijkste internationalesteltlopergebieden in de Aziatisch-Pacifischetrekroute. In deze baai overwinteren 150,000steltiopers, hetgeen suggereert dat de wadpiaten vanRoebuck Bay rijk aan vogelvoedsel zijn. Om de vraagte kunnen beantwoorden waarom en hoe zoveel vogelshun kostje op het wad van Roebuck Bay bij elkaarkunnen scharrelen, heeft een internationale groepvrijwilligers in juni 1997 een kwart van de wadplatenkwantitatief bemonsterd op dieren die op en in debodem leven. Op 12 achtereenvolgende dagen werdentijdens laagwater delen van het studiegebiedbemonsterd door kleine teams van 2-4 personen.Daarnaast werd er gewerkt met een 2-persöonsHovercraft om de moeilijk begaanbare plekken tebemonsteren. Zover wij weten, is dit de eerstegedetailleerde gridbemonstering van een tropischgetijdegebied. Het grid bestond uit meer dan 500stations die 200 m uit elkaar lagen en bedekte degehele noordelijke deel van het wad van Roebuck Bay.Op ieder station werden benthos- en sedimentmonstersgenomen. De monsters werden meteen uitgezocht enzo verkregen we van ieder station de aantallen engrootteverdeling van alle benthische organismen. Inhet laboratorium werd later de korreigrootteverdelingvan alle sedimentmonsters bepaald. De meesteweekdieren en veel kreeftachtigen werden uitgezochttot op soortsniveau (alhoewel van het gros van desoorten de wetenschappelijke naam onbekend isgebleven; veel organismen zullen nog nietwetenschappelijk zijn beschreven). Alle wormen(inclusief de borstelwormen, maar ook groepen zoalsphoroniden, nemertijnen en sipunculiden) werden inhet beste geval tot op familie niveau (borstelwormen),maar verder tot op het niveau van hoofdgroepen(phyla) op naam gebracht (bijvoorbeeld de phoronidenen nemertijnen). In totaal zijn er in de monsters 161verschillende taxa gevonden. Buiten dezekwantitatieve monstering om werden nog ca. 30andere benthische taxa genoteerd. Het werkelijkeaantal benthische soorten van Roebuck Bay zal zekergroter zijn dan 200, omdat de meeste groepen dierendoor ons niet tot op soortsniveau zijn uitgezocht en webovendien de rots- en mangrove- habitats in degetijdezone niet hebben bemonsterd. Op het wadbedroeg de gemiddelde totale dichtheid aanmacrofauna 1 ,287 individuenlm 2.De borstelwormenfamilies Chaetopteridae en Oweniidae domineerden debodemfauna in termen van aantallen en biomassa. De20 meest voorkomende taxa waren verantwoordelijkvoor meer dan 90% van de totale aantallen. Erkwamen dus ook veel zeldzame soorten voor. Bijna dehelft van de taxa kwamen op minder dan 2% van debemonsterde stations voor. Op het klasse-niveau warende borstelwormen (70% van de individuen) het meesttalrijk, gevolgd door de tweekleppige schelpdieren(12.5%), lcreeftachtigen (8%), slangsterretjes (4.2%)en slakken (2.5%). Al de overige taxa zorgen voor delaatste 2%. Wat betreft biomassa was de dominantievan de borstelwormen niet zo sterk (45.5%). De grotesipunculiden zorgden voor 23% van de totalebiomassa, gevolgd door de tweekleppige schelpdieren(16.3%), kreeftachtigen (10.5%) en weekdieren (3%).Alhoewel slangsterretjes in hoge aantallenvoorkwamen, droegen ze slechts voor 0.4% bij aan debiomassa. De verspreiding van de belangrijkste taxawas erg ongelijk. De zoneringspatronen warentamelijk vaag, maar niettemin lijken slakken entweekleppigen karakteristiek te zijn voor de hogeredelen van het wad, onafhankelijk van korrelgrootte.Op het lage en middelhoge zandige wad domineerdende borstelwormen, maar op de modderige delendomineerden de tweekleppigen. Enkele maanden na debemonstering, in oktober 1997, werden in hetzelfdegebied de steltlopers in kaart gebracht. Voor steltlopersdie de waterlijn volgen en hoofdzakelijk langs de randvan de zee foerageren (de twee kanoet-soortenCalidris canutus en C. tenuirostris en de twee gruttosoortenLimosa lapponica en L. limosa) was hetmoeilijk om verbanden te vinden tussen hunvoorkomen en de dichtheden van hun voorkeursprooisoorten. Waarschijnlijk gedragen hun prooien zichzodanig dat ze makkelijker vangbaar zijn als op hetwad een laagje water staat. Inderdaad gavenobservaties van het ingraafgedrag van drie soortentweekleppigen aan dat de droogte van het substraathun aktiviteiten in belangrijke mate beinvloed.Steltlopersoorten die vooral grote krabben ensljkspringers aten (oosterse wulp Numeniusmadagascariensis, regenwulp Numenius phaeopus engroenpootruiter Tringa nebularia) kwamen alleen voorwaar hun prooien in grote dichtheden voorkwamen,namelijk op de zachte modderige wadplaten in denoordoost hoek van Roebuck Bay. |
|