Ecology of sperm whales (Physeter macrocephalus) in the Eastern North Atlantic, with special reference to sightings and strandings records from the British Isles
Evans, P.G.H. (1997). Ecology of sperm whales (Physeter macrocephalus) in the Eastern North Atlantic, with special reference to sightings and strandings records from the British Isles. Bull. Kon. Belg. Inst. Natuurwet. Biologie 67(suppl.): 37-46
In: Bulletin van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Biologie = Bulletin de l'Institut Royal des Sciences Naturelles de Belgique. Biologie. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen: Bruxelles. ISSN 0374-6429, meer
Ook verschenen in:Jacques, G.; Lambertsen, R.H. (Ed.) (1997). Potvissterfte in de Noordzee: wetenschap en beheer = Sperm whale deaths in the North Sea: science and management. Bulletin van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Biologie = Bulletin de l'Institut Royal des Sciences Naturelles de Belgique. Biologie, 67(Suppl.). Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen: Brussel. 133 + synthese (dutch) pp., meer
| |
Trefwoorden |
Hunting > Whaling Population characteristics > Population structure > Sex ratio Population functions > Mortality Stranding ANE, British Isles [Marine Regions] Marien/Kust |
Abstract |
De potvis Physeter macrocephalus is een algemene grote tandwalvis die wereldwijd voorkomt in diepe oceanen, en er zich voedt met cephalopoden, voornamelijk grote pijlinktvissen. Tussen de achttiende en twintigste eeuw werd op grote schaal gejaagd op het dier. Niettegenstaande de moderne walvisvaart toegespitst was op andere soorten zoals de grote vinvissen, nam de jacht op potvissen door de ontdekking van nieuwe toepassingen van potvistraan terug toe vanaf de jaren '50, en dit voor een periode van ongeveer twintig jaar. Na het telkens opnieuw verlagen van de vangstquota's, legde de IWC (International Whaling Commission) tenslotte een wereldwijd verbod op voor pelagische vangsten in 1979, terwijl de overblijvende kustvangsten verdwenen in de jaren '80. De voortplanting van potvissen is seizoenaal gebonden maar het paren speelt zich af over een lange periode. De groepen van vrouwtjes en jonge dieren blijven het ganse jaar in de lagere breedtegraden, terwijl de volwassen mannetjes zich slechts met tussenpozen en enkel in het voortplantingsseizoen bij deze groepen voegen. Buiten deze periode hebben de volwassen mannetjes de neiging om in de zomer naar hogere breedtegraden te zwemmen, waar ze blijven tussen juli en december alvorens terug naar het zuiden te migreren. In Noord-Europa zijn de meeste waarnemingen van potvissen afkomstig van de Britse Eilanden. Nagenoeg alle waarnemingen van potvissen in de voorbije decennia rond de Britse Eilanden betreffen solitaire volwassen mannetjes. Gepaard gaand met een opvallende toename in het aantal strandingen, is sinds midden de jaren '70 ook de rekwentie van dieren met een lengte kleiner dan 14 meter significant toegenomen. Eén derde hiervan was kleiner dan 12 meter en dus waarschijnlijk nog niet geslachtsrijp. In dezelfde periode werden groepen waargenomen bestaande uit drie tot elf individuen, waaronder ook sub-adulten. Drie mogelijke redenen voor de toename in strandingen zijn: een recente toename in het aantal potvissen dat het gebied binnendringt; een recente toename in het aantal sterftes (misschien indirect door de mens veroorzaakt); of beide factoren samen: een groter aantal overwinterende walvissen wordt blootgesteld aan een energietekort door gebrek aan voedsel wat leidt tot een grotere sterfte, die misschien nog toeneemt door andere factoren zoals vervuiling. Momenteel bestaat er geen duidelijk bewijs dat het gehalte aan contaminanten rechtstreeks verantwoordelijk is voor om het even welke recente stranding. De meest voorzichtige uitleg is dat het wegvallen in de late jaren '70 en vroege jaren '80 van de jachtdruk, die zich traditioneel toespitste op de mannetjes, tot gevolg had dat de potvispopulaties zich konden herstellen, waardoor terzelfdertijd jonge sexueel rijpe mannetjes werden blootgesteld aan een grotere competitie met andere mannetjes voor de vrouwtjes. Dit kan een toenemend aantal volwassen en jonge sexueel rijpe mannetjes gedwongen hebben om de voortplantingsgroepen te verlaten en naar hogere breedtegraden te migreren waar sommige voor langere periodes bleven, en zo in de late herfst met een seizoenaal voedseltekort te maken kregen. |
|